Vernietiging aandeelhoudersbesluit | Ondernemingsrecht advocaten

Deze zaak draait om de vraag of een besluit van de  algemene vergadering van aandeelhouders (de AvA) tot het alsnog toekennen van een bestuurdersbeloning met terugwerkende kracht vernietigbaar is? De bestuurder, tevens meerderheidsaandeelhouder, heeft jarenlang geen aanspraak op een bestuurdersbeloning gemaakt. De rechtbank oordeelt, dat het in 2008 genomen besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders om alsnog een bestuurdersbeloning toe te kennen met terugwerkende kracht tot 2003 vernietigbaar is. De rechtbank volgt de minderheidsaandeelhouder in diens stelling dat de meerderheidsaandeelhouder in dit geval uiterlijk bij de vaststelling van de jaarrekening over enig boekjaar zijn aanspraak op bestuurdersbeloning voor dat jaar geldend had moeten maken en dat de meerderheidsaandeelhouder, voor zover hij dat niet heeft gedaan, zijn aanspraak heeft verwerkt, althans niet meer geldend kan maken in het licht van artikel 2:8 lid 2 BW.

Mocht u omtrent een aandeelhoudersbesluit vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u spreekt direct een van onze ondernemingsrecht advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 420359 / HA ZA 09-577

Vonnis van 28 oktober 2009

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 5 februari 2009,
verweerster is voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. X,

tegen

1.  de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] FRANCHISE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.  de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIO. B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie, eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. Y.

Eiseres zal hierna [A] worden genoemd. Gedaagden zullen respectievelijk Franchise en MIO worden genoemd en gezamenlijk Franchise c.s.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  het tussenvonnis van 3 juni 2009,
–  het proces-verbaal van comparitie van 28 augustus 2009 en de ter zitting overgelegde pleitnota van mr. Tax.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  [A] houdt 15% van de aandelen in Franchise; MIO houdt 85% van de aandelen in Franchise. MIO heeft haar aandelenpakket op 13 november 2003 gekocht en geleverd gekregen van [A]. MIO is sinds 1 december 2003 enig bestuurder van Franchise.

2.2.  Franchise houdt alle aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eetsalon [B] B.V. (hierna: Eetsalon [B]). Franchise is tevens enig bestuurder van Eetsalon [B].

2.3.  De statuten van Franchise bepalen in artikel 13 lid 4:
De bezoldiging en de verdere arbeidsvoorwaarden van iedere directeur worden vastgesteld door de algemene vergadering.

2.4.  [A], MIO en Franchise hebben op 5 november 2003 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Artikel 3.3 daarvan luidt:
De Vennootschap [Franchise, toevoeging rechtbank] zal geen uitvoering geven aan besluiten die in strijd met het bepaalde in dit artikel of de Statuten zijn genomen.

2.5.  MIO heeft tot 11 april 2008 nooit aanspraak gemaakt op een beloning voor haar werkzaamheden als bestuurder van Franchise. Tot die datum is op de algemene vergadering van aandeelhouders van Franchise ook nooit gesproken over een eventuele bestuurdersbeloning voor MIO.

2.6.  Op de algemene vergadering van aandeelhouders van Franchise van 11 april 2008 is besloten tot goedkeuring van een managementovereenkomst tussen Franchise en MIO die op dezelfde dag is opgemaakt. Deze overeenkomst, die namens Franchise door haar bestuurder MIO is getekend, bepaalt, voor zover hier van belang:
–  dat zij per 1 december 2003 in werking treedt;
–  dat de managementvergoeding een vast tarief van € 6.000 per maand, exclusief btw bedraagt, met ingang van 1 december 2003.
Voorts is op deze algemene vergadering van aandeelhouders de jaarrekening over 2006 vastgesteld en aan het bestuur van Franchise decharge over 2006 verleend. [A] was niet aanwezig op deze algemene vergadering van aandeelhouders.

2.7.  Op de algemene vergadering van aandeelhouders van Franchise van 8 oktober 2008 is de jaarrekening over 2007 vastgesteld. In deze jaarrekening is de managementvergoeding die in de managementovereenkomst is toegekend met ingang van 1 december 2003, zijnde een totaalbedrag van € 294.000, als bedrijfslast verwerkt. [A] heeft tegen het besluit tot vaststelling van de jaarrekening over 2007 gestemd.

2.8.  Bij brief van 29 oktober 2008 heeft MIO aan Franchise bericht:
–  dat zij haar vordering uit hoofde van de managementovereenkomst van 11 april 2008 “geheel of gedeeltelijk pas zal opeisen” op het moment dat Franchise en/of Eetsalon [B] “voldoende liquide middelen voorhanden hebben, in die zin dat betaling van het opgeëiste bedrag (…) de continuïteit van de onderneming niet in gevaar mag brengen”;
–  dat die vordering of het niet opgeëiste deel daarvan tot het moment van betaling als een achtergestelde lening ter beschikking zal worden gesteld aan Franchise tegen een rente van 4% per jaar met terugwerkende kracht tot 1 december 2003.

2.9.  Nadien heeft MIO zich bereid verklaard om af te zien van wat zij een gebruikelijke managementfee noemt en genoegen te nemen met een managementfee van € 3.000 exclusief btw per maand.

2.10.  Op 23 juni 2009 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van Franchise besloten tot vaststelling van de jaarrekening van Franchise over 2008. In deze jaarrekening is een managementvergoeding van € 3.000 per maand met terugwerkende kracht tot 1 december 2003 opgenomen, wat heeft geleid tot een vrijval van managementfee ten bedrage van € 111.000, die in het resultaat over 2008 is verwerkt.

3.  De vordering in conventie
3.1.  [A] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I  de besluiten genomen in de aandeelhoudersvergaderingen van 11 april 2008, 8 oktober 2008 en 23 juni 2009, alsook de managementovereenkomst van 11 april 2008 te vernietigen;
II  te verklaren voor recht, dat de omzetting op 29 oktober 2008 van de managementvergoeding in een achtergestelde lening rechtens niet bindend is, althans deze omzetting te vernietigen;
III  te verklaren voor recht dat MIO toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [A], Franchise en MIO gesloten aandeelhoudersovereenkomst;
IV  MIO te verbieden om bedragen ten titel van managementvergoeding uit te (laten) keren ten laste van Franchise en Eetsalon [B] aan haarzelf, op straffe van een dwangsom;
V  MIO te verbieden activa van Franchise te (doen) verkopen voordat de algemene vergadering van aandeelhouders goedkeuring aan de verkoop heeft verleend, op straffe van een dwangsom;
VI   Franchise en MIO hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.

3.2.  [A] baseert haar vorderingen op de volgende stellingen, die hieronder per vordering worden weergegeven met inachtneming van bovenstaande nummering.

ad I
De op 11 april 2008 genomen besluiten zijn in de eerste plaats vernietigbaar omdat [A] niet conform het bepaalde in artikel 2:223 BW en artikel 21 van de statuten van Franchise is opgeroepen voor de algemene vergadering van aandeelhouders van die datum. Het op die datum genomen besluit tot goedkeuring van de managementovereenkomst is bovendien in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist: de managementvergoeding van € 6.000 per maand is excessief en daar staan geen substantiële werkzaamheden tegenover. Het dagelijkse management wordt immers niet door MIO maar door de bedrijfsleiding verricht. Bovendien heeft de toekenning van de vergoeding tot gevolg dat een batig resultaat omslaat in een fors negatief resultaat, zodat geen dividend kan worden uitgekeerd. De besluiten van 11 april 2008 zijn tot slot vernietigbaar wegens strijd met artikel 2:256 BW en de statutaire regeling betreffende de vertegenwoordiging van de vennootschap bij tegenstrijdig belang met een directeur.

Het besluit van 8 oktober 2008 tot vaststelling van de jaarrekening over 2007 dient te worden vernietigd omdat de jaarrekening fouten bevat en een managementvergoeding van € 6.000 per maand met terugwerkende kracht tot 1 december 2003 daarin is verdisconteerd.

Het besluit van 23 juni 2009 tot vaststelling van de jaarrekening over 2008 dient vernietigd te worden omdat een managementvergoeding van € 3.000 per maand met terugwerkende kracht tot 1 december 2003 daarin is verdisconteerd.

ad II
Voor een omzetting van een eventuele vordering van MIO uit hoofde van de managementovereenkomst in een rentedragende achtergestelde lening is een tweezijdige rechtshandeling vereist. Die ontbreekt in dit geval. Franchise is dus niet aan de omzetting gebonden. Althans is de omzetting vernietigbaar omdat de statuten de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders eisen voor het aangaan van een lening en die goedkeuring in dit geval ontbreekt.

ad IV
Het gevorderde verbod is een uitvloeisel van de vorderingen tot vernietiging van de besluiten van de algemene vergadering.

ad V
MIO is doende activa van Franchise te verkopen. Ingevolge artikel 16 sub d en sub e van de statuten van Franchise is daarvoor een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Franchise vereist, aldus nog steeds [A].

4.  Het verweer in conventie
4.1.  Franchise c.s. voert gemotiveerd verweer, dat – voor zover nodig – hierna bij de beoordeling zal worden besproken.

5.  De vordering in reconventie
5.1.  Onder de voorwaarde dat de rechtbank het aandeelhoudersbesluit tot het aangaan van de managementovereenkomst of de managementovereenkomst zou vernietigen, vordert MIO dat de rechtbank voor recht verklaart:
a.  dat Franchise per 1 december 2003 een gebruikelijke, althans redelijke vergoeding aan MIO verschuldigd is, en
b.  dat een maandelijkse managementvergoeding van € 3.000 exclusief btw redelijk is.

6.  Het verweer in reconventie
6.1.  [A] voert gemotiveerd verweer, dat – voor zover nodig – hierna bij de beoordeling zal worden besproken.

7.  De beoordeling
in conventie
7.1.  Ten aanzien van de vordering tot vernietiging van de besluiten die op de algemene vergadering van 11 april 2008 zijn genomen, oordeelt de rechtbank als volgt. Nu Franchise ter zitting heeft verklaard niet te kunnen bewijzen dat zij [A] heeft opgeroepen voor die vergadering, dient er rechtens vanuit te worden gegaan dat oproeping van [A] niet heeft plaatsgevonden. Dit maakt alle op die vergadering genomen besluiten vernietigbaar op grond van het bepaalde in artikel 2: 15 lid 1 sub a BW. Het betoog van Franchise dat [A] geen belang bij deze vernietiging heeft, omdat MIO op grond van haar aandelenbezit een doorslaggevende stem op de algemene vergadering van aandeelhouders heeft en haar wens dus ook altijd bij een tegenstem van [A] kan doorzetten, gaat niet op. De ratio van het oproepingsvoorschrift is immers (ook) de mogelijkheid tot een uitwisseling van gedachten en beïnvloeding van de mening van anderen veilig te stellen. Dat het betoog van Franchise niet opgaat, wordt ook duidelijk als de ongerijmde gevolgen van dat betoog in ogenschouw worden genomen: in de visie van Franchise zouden minderheidsaandeelhouders eenvoudigweg nooit meer opgeroepen behoeven te worden en zouden niettemin rechtsgeldige besluiten door de meerderheidsaandeelhouder(s) kunnen worden genomen. Het door Franchise aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 6 juni 1969, NJ 1969, 317 ondersteunt het betoog van Franchise niet. In het geval dat daar aan de orde was, waren de vergadergerechtigden wel tot de vergadering opgeroepen en in staat gesteld aan de vergadering deel te nemen, doch waren enkele stemgerechtigden ten onrechte niet tot de stemming toegelaten.

7.2.  De vordering tot vernietiging van de besluiten die op 11 april 2008 zijn genomen is derhalve in beginsel toewijsbaar.

7.3.  Franchise c.s. heeft echter aangevoerd dat [A] onvoldoende belang heeft bij een vernietiging van het besluit tot het aangaan van de managementovereenkomst (of het aangaan van de managementovereenkomst) omdat Franchise ook zonder het bestaan van de schriftelijke managementovereenkomst van april 2008 aan MIO een managementvergoeding verschuldigd is op grond van artikel 7:405 lid 2 BW. [A] heeft hier onder meer tegenover gesteld dat MIO afstand van recht heeft gedaan, althans haar aanspraak op bestuurdersbeloning heeft verwerkt doordat zij tot in april 2008 nooit over een bestuurdersbeloning heeft gesproken en de jaarrekeningen steeds heeft vastgesteld zonder daarin een (voorziening voor een) fee op te nemen. Volgens [A] had MIO haar aanspraak op een bestuurdersbeloning voor een bepaald jaar uiterlijk geldend moeten maken op het moment waarop de jaarrekening voor dat jaar werd vastgesteld. Dit debat raakt aan de kern van geschil tussen partijen. Materieel gaat deze procedure immers om de vraag of en, zo ja, in hoeverre MIO recht heeft op een vergoeding voor de bestuurderswerkzaamheden die zij sinds 1 december 2003 heeft verricht doch waarvoor zij tot in april 2008 nooit aanspraak op een vergoeding heeft gemaakt.

7.4.  De rechtbank neemt met Franchise c.s. aan dat artikel 7:405 BW in dit geval van toepassing is. Zij neemt overeenkomstig de heersende leer ([C]/[D], nr. 244 en 245; [E]-[F] 2, III, nr. 307) aan dat de bestuurder niet alleen in een vennootschappelijke betrekking tot de vennootschap staat, maar tevens in een contractuele betrekking. Omdat een arbeidsovereenkomst met een rechtspersoon als werknemer niet mogelijk is, kan de overeenkomst tussen MIO en Franchise slechts worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Ingevolge lid 1 van artikel 7:405 BW is de opdrachtgever loon verschuldigd indien de overeenkomst door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan. Door [A] is niet betwist dat dit het geval is bij MIO. In dit geval is, naar tussen partijen in confesso is, het loon door partijen tot in april 2008 nooit bepaald. Dit brengt echter niet mee dat geen loon verschuldigd is. Lid 2 van deze bepaling bepaalt immers dat, indien loon verschuldigd is, doch de hoogte niet door partijen is bepaald, de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is.

7.5.  De rechtbank is echter met [A] van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn in de zin van artikel 2:8 lid 2 BW als MIO met terugwerkende kracht over de periode vanaf 1 december 2003 aanspraak zou maken op een bestuurdersbeloning van € 6.000 per maand en Franchise deze aanspraak zou honoreren. De rechtbank volgt [A] in haar stelling dat MIO uiterlijk bij de vaststelling van de jaarrekening over enig boekjaar haar aanspraak voor dat jaar geldend had moeten maken en dat MIO, voor zover zij dat niet heeft gedaan, haar aanspraak heeft verwerkt, althans niet meer geldend kan maken in het licht van artikel 2:8 lid 2 BW.

7.6.  [A] mocht er naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de omstandigheden van het geval namelijk gerechtvaardigd op vertrouwen dat MIO geen loon meer zou eisen voor de jaren waarvoor de jaarrekening was vastgesteld zonder rekening te houden met de (mogelijke) verschuldigdheid van loon en zonder dat zelfs maar een keer een voorbehoud of eis op dat punt door MIO was gemaakt, ook niet op de algemene vergaderingen van aandeelhouders, tot wier bevoegdheid – naar onbestreden is gesteld – de vaststelling van de bezoldiging van de bestuurder behoort krachtens het bepaalde in artikel 13 lid 4 van de statuten van Franchise. Omstandigheden die de rechtbank hierbij in aanmerking neemt zijn de volgende:
–  MIO is, naar zij zelf erkent en benadrukt, een professionele bestuurder. [A] hoeft er geen rekening mee te houden dat een professionele bestuurder niet slechts gedurende enkele maanden, maar gedurende vele jaren eenvoudigweg vergeet haar recht op een beloning geldend te maken.
–  De werkzaamheden van MIO waren beperkt. Zij was immers niet belast met de dagelijkse gang van zaken, maar functioneerde als een bestuur op afstand, dat bovendien niet zelf de administratie bijhield, daar Franchise deze taak aan een derde had uitbesteed.
–  MIO zou voor haar taakvervulling als bestuurder een beloning genieten als houder van 85% van de aandelen.
–  Naar MIO ter comparitie heeft gesteld, was het aanvankelijk de bedoeling een derde als bestuurder aan te stellen doch is hiervan afgezien uit een oogpunt van kostenbesparing.

7.7.  Hieraan doet niet af dat de belastingdienst mogelijk bij wege van fiscale fictie zal aannemen dat MIO een managementfee van Franchise ontvangt en deswege mogelijk een correctie zal toepassen op de winst van zowel Franchise als MIO. Dit fiscale risico had MIO vanaf het begin bekend kunnen zijn en het komt dan ook voor haar risico. Kennelijk is de huidige constructie, indien de fiscus deze zou accepteren, fiscaal gunstig voor MIO, naar de rechtbank aanneemt omdat de voordelen die MIO uit hoofde van haar aandelenbezit toevallen onder de deelnemingsvrijstelling vallen, doch een bestuurdersbeloning niet.

7.8.  Het onder 7.5 gekozen uitgangspunt betekent dat MIO haar uit artikel 7:405 lid 2 BW voortvloeiende aanspraak op bestuurdersbeloning niet meer geldend kan maken voor zover het betreft de boekjaren 2003, 2004 en 2005, doch wel voor zover het de latere boekjaren betreft. MIO heeft immers vóór de vaststelling van de jaarrekening over 2006 haar aanspraak kenbaar gemaakt.

7.9.  Voor de periode na 1 januari 2006 geldt dat de redelijkheid en billijkheid zich niet tegen toekenning van een bestuurdersbeloning verzetten, mits de bestuurdersbeloning niet duidelijk de maatstaf van artikel 7:405 lid 2 BW overtreft. Nagegaan dient dus te worden hoeveel het op de gebruikelijke wijze berekende loon bedraagt, of, bij gebreke daarvan, wat een redelijk loon is.

7.10.  Van een op de gebruikelijke wijze berekend loon is in deze zaak geen sprake. Het loon dat aan de vorige bestuurder van Franchise, [A], toekwam, kan niet als een op de gebruikelijke wijze berekend loon worden beschouwd, omdat in confesso is dat [A] ook de dagelijkse leiding over de onderneming voerde, terwijl tijdens het bestuur van MIO de dagelijkse leiding steeds in handen is geweest van werknemers van Franchise. Overigens was de beloning van [A] ook substantieel lager dan € 6.000 per maand.

7.11.  Vastgesteld moet dus worden wat in dit geval een redelijk loon is. Partijen verschillen daarover van mening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Franchise c.s. in het licht van de vaststaande feiten en het debat tussen partijen onvoldoende toegelicht dat een beloning van € 6.000 per maand exclusief btw min of meer marktconform is. Wat een redelijk loon is in de zin van artikel 7:405 BW, hangt onder meer af van de aard en omvang van de te verrichten werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche gebruikelijk is. In dit geval staat vast dat de dagelijkse leiding van de onderneming in handen is van de bedrijfsleiding en niet door het bestuur wordt gevoerd, dat de administratie door een externe boekhouder wordt gevoerd en dat de bestuurstaak derhalve beperkt van omvang is. Franchise c.s. heeft gesteld dat zij ongeveer 160 manuren per jaar aan het bestuur besteedt. Nog daargelaten dat [A] dit betwist, zou deze tijdsbesteding neerkomen op een uurloon van € 420 exclusief btw. Nu in confesso is dat Franchise slechts (via haar dochter) een eenvoudige broodjeszaak exploiteert die beperkt van omvang is (over 2007 bedroeg de netto-omzet € 994.513) en gesteld noch gebleken is dat de bestuursactiviteiten van Franchise complex van aard zijn, gespecialiseerde kennis of bijzondere ervaring vereisen, kan een uurloon van deze omvang zonder een nadere toelichting – die ontbreekt – niet als een redelijk loon worden beschouwd.

7.12.  De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van [A] tot vernietiging van de besluiten van 11 april 2008 niet afstuit op het ontbreken van belang en toewijsbaar is.

7.13.  Het opnieuw nemen van de besluiten van 11 april 2008, doch thans op een vergadering waarvoor [A] is opgeroepen, biedt – anders dan Franchise c.s. heeft betoogd – geen uitweg uit het conflict omdat de besluiten alsdan, voor zover het de toekenning van de managementvergoeding betreft, vernietigbaar zouden zijn wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist op de hiervoor vermelde gronden.

7.14.  Over de vorderingen tot vernietiging van de besluiten van 8 oktober 2008 en 23 juni 2009 zal de rechtbank zo nodig bij eindvonnis oordelen.

7.15.  Voor zover [A] vordert dat de managementovereenkomst wordt vernietigd, zal haar vordering worden afgewezen. De vernietiging van het besluit tot goedkeuring van deze overeenkomst maakt niet dat ook de overeenkomst kan worden vernietigd. Door [A] zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot vernietiging van die overeenkomst kunnen leiden. Het beroep dat zij in dit verband op artikel 2:256 BW en de statutaire regeling voor vertegenwoordiging bij tegenstrijdig belang heeft gedaan, faalt reeds daarom omdat slechts de vennootschap (Franchise) een beroep kan doen op het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid bij de vertegenwoordigers van de vennootschap. Een aandeelhouder van de vennootschap, in dit geval [A], komt een beroep op artikel 2:256 BW jegens de wederpartij bij de overeenkomst niet toe. Artikel 2:16 lid 2 BW levert ook geen grondslag tot vernietiging van de managementovereenkomst op.

ad II
7.16.  De vordering tot verklaring voor recht dat de omzetting op 29 oktober 2009 van de vordering van MIO op Franchise in een achtergestelde lening rechtens niet bindend is, dient te worden afgewezen omdat een dergelijke vordering slechts door Franchise zou kunnen worden ingesteld, doch niet door een aandeelhouder van Franchise.

ad III
7.17.  De vordering tot verklaring voor recht dat MIO toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst is evenmin toewijsbaar nu een belang van [A] bij deze vordering is gesteld noch gebleken, terwijl MIO dat belang wel heeft betwist.

ad IV
7.18.  De vordering tot het opleggen van een verbod aan MIO om bedragen ten titel van managementvergoeding uit te laten keren aan haarzelf, is, naar hierboven is gebleken, te ruim geformuleerd nu MIO over de periode vanaf 1 januari 2006 wel recht heeft op een redelijke managementvergoeding. Het gevorderde verbod zal derhalve niet worden opgelegd.

ad V
7.19.  Dat de statuten van Franchise in artikel 16 lid 1 sub d en/of e eisen dat een besluit van het bestuur van Franchise tot vervreemding van de aandelen in Eetsalon [B] aan de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders van Franchise is onderworpen, is niet bestreden, zodat daarvan dient te worden uitgegaan. De vordering tot het verbieden van verkoop van aandelen in Eetsalon [B] voordat de algemene vergadering van aandeelhouders daartoe toestemming heeft verleend, acht de rechtbank echter niet toewijsbaar omdat niet, althans onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat sprake is van een reële dreiging dat het bestuur van Franchise tot een zodanige verkoop zal overgaan zonder die voorafgaande goedkeuring. Nu MIO zelf als meerderheidsaandeelhouder kan bewerkstelligen dat de algemene vergadering de vereiste goedkeuring verleent, ligt het weinig voor de hand om aan te nemen dat MIO tot een verkoop zonder die vereiste goedkeuring zal willen overgaan.

Ten overvloede
7.20.  Hoewel de beoordeling van de vorderingen niet noopt tot beantwoording van de vraag in hoeverre het ontbreken van een rechtsgeldig besluit tot het toekennen van een bestuurdersbeloning door Franchise aan MIO kan en (vooral ook) dient te worden tegengeworpen, geeft de rechtbank op dit punt een overweging ten overvloede nu partijen ook op dit punt van mening verschillen.

7.21.  Weliswaar brengt artikel 2:16 lid 2 BW mee dat Franchise het ontbreken van een rechtsgeldig besluit tot het toekennen van een bestuurdersbeloning aan MIO kan tegenwerpen; een plicht daartoe kan niet uit deze bepaling worden afgeleid, doch het komt de rechtbank voor dat Franchise in strijd met artikel 3.3 van de aandeelhoudersovereenkomst zou handelen indien zij aan MIO een bestuurdersbeloning zou uitkeren hoewel een rechtsgeldig besluit daartoe ontbreekt. Ingevolge artikel 13 lid 4 van de statuten van Franchise dient de bezoldiging van een bestuurder immers door de algemene vergaderingen van aandeelhouders te worden vastgesteld.

in reconventie

7.22.  Nu de vordering tot vernietiging van de besluiten van 11 april 2008 zal worden toegewezen, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld vervuld, en komt de rechtbank toe aan een beoordeling daarvan. De vordering beoogt een vaststelling in rechte dat per 1 december 2003 een gebruikelijke, althans redelijke vergoeding aan MIO verschuldigd is ter grootte van € 3.000 per maand.

7.23.  Naar hiervoor reeds werd overwogen, stuit het toekennen van een vergoeding over de periode voor 1 januari 2006 af op het bepaalde in artikel 2:8 BW.

7.24.  Resteert de vraag naar een gebruikelijk, althans redelijk loon over de periode vanaf 1 januari 2006. Dat van een “op de gebruikelijke wijze berekend” loon in dit geval geen sprake is, werd hiervoor reeds overwogen.

7.25.  De rechtbank acht het noodzakelijk zich door een deskundige te laten voorlichten omtrent de vraag wat in dit geval, gegeven de in 7.11 genoemde uitgangspunten, een redelijk loon is. Partijen verschillen van mening over de vraag hoeveel tijd door MIO aan de bestuurstaak wordt besteed. Ten einde een mogelijk weinig nuttige nadere discussie of bewijslevering op dit punt zoveel mogelijk te voorkomen, stelt de rechtbank voor aan de te benoemen deskundige de vraag voor te leggen wat een redelijk loon zou zijn, uitgaande van een gemiddelde tijdsbesteding van 160 uren per jaar en tevens te vragen in welke mate dit oordeel naar beneden zou moeten worden bijgesteld bij een geringere tijdsbesteding. Tot de door de deskundige in acht te nemen uitgangspunten behoort voorts dat MIO een professionele bestuurder is.

7.26.  De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het aantal en de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

in conventie en reconventie

7.27.  Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.  De beslissing
De rechtbank

8.1.  verwijst de zaak naar de rol van 25 november 2009 voor het nemen van een akte aan de zijde van [A] tot het in 7.26 genoemde doel;

8.2.  houdt iedere verdere beslissing aan.
(bron:www.rechtspraak.nl)