Ontslagrecht advocaat | Advocaten Utrecht

Ontslagrecht – Arbeidszaak. Werknemer slaagt tot drie maal toe niet voor het examen vereist voor het verkrijgen van het niveau van grondwerktuigkundige. Werkgever besluit vervolgens de arbeidsovereenkomst te ontbinden met een beroep op de ontbindende voorwaarde in het arbeidscontract. Kantonrechter stelt werkgever in het ongelijk, nu het tijdstip van intreden van de ontbindende voorwaarde afhankelijk is van de subjectieve beslissing van de werkgever. Vordering tot doorbetaling salaris toegewezen.

Hebt u omtrent ontslagrecht vragen dan wel behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Onze advocaten in Utrecht zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 314748/ VV EXPL 06-161
datum uitspraak: 19 juli 2006

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inzake

Werknemer
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen Werknemer
advocaat ontslagrecht mr. X

tegen

de besloten vennootschap
onder meer handelende onder de naam Werkgever
te Oude Meer
gedaagde partij
hierna te noemen Werkgever
advocaat ontslagrecht mr. Y

De procedure

Werknemer heeft Werkgever op 28 juni 2006 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2006, waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is verhandeld.

De feiten

1. Werknemer is op 1 oktober 2004 bij Werkgever in dienst getreden in de functie van Mechanic. Het salaris van Werknemer bedraagt thans € 2.850,– exclusief vakantietoeslag en inclusief maandelijkse ploegentoeslag.
2. Werknemer is in zijn functie van Mechanic belast met reparatie en onderhoud van vliegtuigen.
3. Artikel 14.2 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Indien u niet slaagt voor de opleiding B767 zal de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang worden ontbonden.”
4. Het behalen van het diploma B767 is het laatste vereiste voor het bereiken van het niveau van ‘certifying technician’ ofwel GWK (grondwerktuigkundige).

5. In december 2004 is Werknemer begonnen met de B767 cursus. Voor een deel van deze cursus, de PW-4000 motor cursus, is Werknemer niet geslaagd.
6. Nadat Werknemer ook voor het herexamen was gezakt, is hij toegelaten tot een tweede herexamen in juli 2005. Werknemer heeft toen wederom het certificaat PW-4000 niet behaald.
7. In april 2006 is Werknemer toegelaten tot een nieuwe PW-4000 motor cursus. Eind april 2006 heeft hij examen gedaan. Hij is daar wederom voor gezakt.
8. Op 27 april 2006 heeft Werkgever Werknemer laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst met hem met onmiddellijke ingang wenste te beëindigen wegens het niet behalen van het diploma B767.
9. Bij brief van 28 april 2006 heeft Werkgever de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bevestigd en onder meer het volgende aan Werknemer medegedeeld:
“De grond van deze ontbinding is gelegen in artikel 14.2 [van] uw arbeidsovereenkomst. Ondanks drie herkansingen bent u niet geslaagd voor de opleiding B767. Volgens het opleidingsinstituut mist u de vereiste basiskennis.”
10. Werkgever heeft Werknemer als ontslagvergoeding het salaris over de maand mei 2006 betaald.
11. Bij brief van 15 mei 2006 heeft J. Boer, Head of Training van het CAE aviation centre Hoofddorp, Werkgever een negatief advies gegeven ten aanzien van het opnieuw doen van herexamen door Werknemer. Hij heeft daarbij onder meer gesteld dat:
“…advies is dat de heer Werknemer eerst een basis opleiding motor technieken volgt […] en pas dan een motor specifieke opleiding als PW4000.”

De vordering

Werknemer vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van Werkgever tot wedertewerkstelling van Werknemer in zijn functie van Mechanic en betaling aan Werknemer van het achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Werknemer stelt daartoe het volgende.

Aan Werkgever komt geen beroep op de ontbindende voorwaarde van artikel 14.2 toe. De arbeidsovereenkomst is geen arbeidsovereenkomst onder ontbindende voorwaarde, omdat het intreden van de ontbindende voorwaarde van artikel 14.2 niet wordt bepaald door objectieve criteria, maar afhankelijk is van het subjectieve oordeel van Werkgever. Het staat immers niet vast binnen welke termijn en na hoeveel pogingen Werknemer geslaagd dient te zijn voor de opleiding B767. Daarmee is de ontbindende voorwaarde in strijd met het gesloten stelsel van het ontslagrecht.
Dat het criterium voor het intreden van de ontbindende voorwaarden louter afhankelijk is van het subjectieve oordeel van Werkgever, blijkt reeds uit het feit dat Werkgever er diverse malen eerder voor heeft gekozen om Werknemer, nadat hij voor het examen PW-4000 was gezakt, nogmaals in de gelegenheid te stellen om het diploma te behalen, in plaats van de arbeidsovereenkomst met hem direct te ontbinden.
Daarbij komt dat Werkgever nimmer aan Werknemer kenbaar heeft gemaakt, dat het examen in april 2006 zijn laatste kans was. Integendeel, op 1 mei 2006 heeft managing director C. Smit Werknemer nog toegezegd hem in de gelegenheid te willen stellen tot het doen van het herexamen in juni 2006.

Het verweer

Werkgever heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.

De beoordeling van het geschil

Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van de vordering van Werknemer alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal komen vast te staan, dat het intreden van de ontbindende voorwaarde van artikel 14.2 van de arbeidsovereenkomst niet wordt bepaald door objectieve criteria, maar afhankelijk is van het subjectieve oordeel van Werkgever.

Werkgever heeft – onder meer – aangevoerd dat de objectiviteit van de ontbindende voorwaarde voldoende is gewaarborgd, nu het intreden daarvan afhankelijk is van de beoordeling van het opleidingsinstituut. Dit verweer kan geen doel treffen.
Uit de brief van 15 mei 2006 kan immers niet worden afgeleid dat het opleidingsinstituut Werknemer definitief van verdere opleiding heeft uitgesloten. Integendeel, naar het oordeel van het opleidingsinstituut zou Werknemer na het volgen van een basisopleiding weer in aanmerking kunnen komen voor de opleiding PW-4000. De beslissing om de arbeidsovereenkomst met Werknemer te beëindigen en hem dus niet meer in de gelegenheid te stellen om zijn kennis door middel van het volgen van een basisopleiding zodanig te vergroten, dat hij opnieuw zou kunnen deelnemen aan de opleiding PW-4000, is een keuze van Werkgever. Het intreden van de ontbindende voorwaarde van artikel 14.2 is derhalve, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, afhankelijk van de subjectieve beslissing van Werkgever en daarmee in strijd met het gesloten stelsel van het ontslagrecht.

Hoewel het alleszins begrijpelijk is dat Werkgever, naar zij ter zitting heeft betoogd, er belang bij heeft dat haar mechanics zich zo spoedig mogelijk als GWK kwalificeren, kan dit niet tot een andere beslissing leiden. Het ligt immers op de weg van Werkgever als professionele werkgever om omtrent die intentie tegenover haar werknemers duidelijkheid te scheppen, bijvoorbeeld door het expliciet opnemen van een termijn waarbinnen dit uiterlijk moet worden gerealiseerd. Dat Werkgever dit niet heeft gedaan, ligt binnen haar risicosfeer.
Ook de omstandigheid dat Werkgever ervan is uitgegaan dat Werknemer, op het moment van indiensttreding bij Werkgever A-monteur met enige jaren werkervaring bij de KLM, binnen korte tijd zou kunnen doorgroeien tot GWK, kan geen effect sorteren. Werkgever heeft weliswaar gesteld dat zij Werknemer te verstaan heeft gegeven dat het examen in april 2006 zijn laatste kans was, maar Werknemer heeft die stelling gemotiveerd betwist. Nu Stella Aviarion haar stelling niet met stukken heeft onderbouwd, is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat Werknemer een gewaarschuwd man was. Voor bewijslevering ter zake biedt de onderhavige procedure, gelet op het spoedeisend karakter daarvan, geen plaats.

Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden toegewezen, althans het gedeelte daarvan dat ziet op betaling van het salaris.
Het gedeelte van de vordering strekkende tot wedertewerkstelling van Werknemer zal worden afgewezen, nu gelet op hetgeen ter zitting is gebleken omtrent de verstoring van de relatie van partijen, een vruchtbare samenwerking vooralsnog niet aannemelijk is. Mede van belang daarbij is het feit dat Werkgever inmiddels een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Werknemer heeft ingediend, waarvan de mondelinge behandeling op korte termijn zal plaatsvinden. In het licht daarvan is het belang dat Werknemer bij wedertewerkstelling heeft, onvoldoende gebleken.

De proceskosten komen voor rekening van Werkgever omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.

Beslissing

De kantonrechter:

– veroordeelt Werkgever bij wijze van voorlopige voorziening:
a. tot betaling aan Werknemer van het achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;

– veroordeelt Werkgever tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Werknemer tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd, en bepaalt dat de explootkosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in art. 9, 1e lid, van de Wet op de Omzetbelasting 1968, omdat Werknemer de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en dit nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd:
exploot        € 71,32
vastrecht      € 196,00
salaris gemachtigde    € 400,00;

– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst af hetgeen meer of anders mocht zijn gevorderd.
(bron:www.rechtspraak.nl)

Hebt u omtrent ontslagrecht vragen dan wel behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos telefonisch contact opnemen met onze ontslagrecht advocaten. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Onze advocaten in Utrecht zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.