Overtreding van de wederindiensttredingsvoorwaarde uit de ontslagvergunning van het UWV

In artikel 4:5 Ontslagbesluit is bepaald dat het UWV aan zijn toestemming voor opzegging van een arbeidsverhouding de voorwaarde kan verbinden dat de werkgever binnen 26 weken na de bekendmaking van die toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat degene voor wie de toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding wordt verleend, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten.

In een kort geding bij de kantonrechter te Leeuwarden, heeft een werkneemster een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, omdat naar haar mening de wederindiensttredingsvoorwaarde is ingetreden. De werkneemster stelt zich op het standpunt dat na haar ontslag op 1 januari 2013 de andere twee werkneemsters in dienst zijn gebleven van werkgever.

De kantonrechter oordeelt dat voor toewijzing van de vorderingen van de werkneemster in kort geding sprake moet zijn van evidente schending van de voorwaarde van het UWV door het in dienst nemen van een werknemer voor werkzaamheden van dezelfde aard.

De vraag die de kantonrechter dient te beantwoorden is of de werkneemsters onder het ‘werknemer’ begrip van artikel 1:1 Ontslagbesluit jo. Artikel 1 sub b van het BBA vallen. Uit deze bepalingen volgt dat de wederindiensttredingsvoorwaarde zowel betrekking heeft op het in dienst nemen van een werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst als het aangaan van een (ruimere) arbeidsverhouding. De wederindiensttredingsvoorwaarde heeft echter, zo blijkt uit de beleidsregels van het UWV, geen betrekking op het inhuren van echte zelfstandigen. Het uitbesteden van werk aan een zelfstandige (binnen de periode van 26 weken) is dan ook niet in strijd met de wederindiensttredingsvoorwaarde.

Nu de twee andere werkneemsters werkzaam waren als ZZP’er en stagiaire, wordt de vordering van werkneemster afgewezen.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland, 12 november 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:6766)