Afwijzing verzoek tot uitbreiding omgangsregeling in strijd met artikel 8 EVRM
Afwijzing verzoek tot uitbreiding omgangsregeling in strijd met artikel 8 EVRM
De kwestie speelde in Polen. Een dove man (eveneens in zijn spraak beperkt) diende bij de rechtbank een verzoek tot uitbreiding van de omgang tussen hem en zijn zoon in. De man wilde onder meer dat de omgang buiten aanwezigheid van moeder zou plaatsvinden. Zoon en moeder hebben echter ook een gehoorprobleem.
De rechtbank wees het verzoek van de man af omdat deze niet in het belang van het kind zou zijn. Volgens de rechtbank was de aanwezigheid van moeder bij de omgang noodzakelijk omdat zij zowel met gesproken als met gebarentaal kon communiceren, terwijl de man haast alleen gebarentaal gebruikte en de zoon zich met gesproken taal uitdrukte. Omdat er sprake was van slechte communicatie tussen de ouders en vanwege de communicatie barrière tussen de man en zijn zoon, wees de rechtbank het verzoek van de man af. Het Hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank.
De man kon zich hiermee niet verenigen. Hij klaagde vervolgens bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over schending van de artikelen 8 en 14 EVRM, omdat de rechtbank een te enge uitleg zou hebben gegeven aan het belang van het kind en vanwege het feit dat het verzoek enkel was afgewezen vanwege zijn handicap.
Het EHRM kwam unaniem tot een schending van artikel 8 EVRM (dit artikel staat voor het recht van een ieder op family life). Volgens het Hof had de nationale rechter onvoldoende onderzocht, of zelfs nagelaten te onderzoeken, welke maatregelen of mogelijkheden er onder nationaal recht getroffen konden worden om de omgang tussen de man en zijn zoon te bevorderen en om de communicatie barrière tussen hen zoveel mogelijk te beperken. Voorts overwoog het Hof dat de nationale rechter had moeten bezien welke mogelijkheden er waren om de verstoorde verhouding(en) tussen ouders te verbeteren. Een en ander in het belang van hun kind.
Eerder heeft de Hoge Raad ook geoordeeld dat de feitelijke rechter alles in het werk dient te stellen teneinde contact of omgang tussen een ouder en zijn of haar kind(eren) tot stand te brengen. Deze uitspraak van het EHRM is (dus) in diezelfde lijn.
EHRM 10 januari 2017