Echtscheiding advocaat – verplichting tot levensonderhoud / alimentatie
Uit de relatie van partijen, een Italiaanse man en een Nederlandse vrouw, is een kind geboren dat niet door de vader is erkend. Zij zijn vervolgens korte tijd gehuwd geweest. Noch naar Nederlands recht, noch naar Italiaans recht is het kind hierdoor gewettigd. Er is derhalve geen sprake van een kind geboren uit een huwelijk als bedoeld in artikel 1:157 lid 6 BW. De verplichting tot levensonderhoud eindigt daarom van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Deze termijn is reeds verstreken, zodat de vordering tot opheffing van het loonbeslag dat is gelegd uit hoofde van de beschikking van 16 mei 2007 in hoger beroep wordt toegewezen.
Mocht u omtrent echtscheiding en/of alimentatie en kinderen verdere vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze echtscheiding advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. X,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. Y.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 27 april 2009 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2009, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 418417/KG ZA 09-174 gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat één grief. Blijkens de dagvaarding vordert [appellant], kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog het uit hoofde van een beschikking van 16 maart 2007 gelegde executoriaal beslag zal opheffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met kosten. Aan de dagvaarding is een productie gehecht.
[Geïntimeerde] heeft bij memorie geantwoord onder overlegging van één productie, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met kosten.
Partijen hebben de zaak op 14 augustus 2009 doen bepleiten, [appellant] door zijn advocaat en [geïntimeerde] door mr. Y, advocaat te Amstelveen, beiden aan de hand van pleitnotities. Bij die gelegenheid heeft [appellant] bij akte een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de grief verwijst het hof naar de dagvaarding in hoger beroep.
3. Feiten
3.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.9, een aantal feiten vastgesteld. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof die feiten tot uitgangspunt neemt.
3.2 Samengevat gaat het in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.2.1 [Appellant] heeft de Italiaanse nationaliteit, [geïntimeerde] de Nederlandse.
3.2.2 Uit een relatie tussen partijen is op 19 februari 1984 een zoon geboren, [zoon]. [Appellant] heeft [zoon] niet erkend.
3.2.3 Partijen zijn op 7 november 2005 met elkaar gehuwd.
Bij beschikking van de rechtbank van 8 november 2006 is tussen hen de echtscheiding uitsproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op
14 februari 2007.
3.2.4 Bij beschikking van 16 mei 2007 heeft de rechtbank [geïntimeerde] ten laste van [appellant] vanaf 14 februari 2007 een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 1.035,- per maand.
Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 14 februari 2008. Daarbij is onder meer overwogen:
’4.5. De man verzoekt, in geval een uitkering tot levensonderhoud wordt bepaald, deze slechts voor de duur van een jaar vanaf 14 februari 2007 op te leggen, daar de behoefte van de vrouw slechts voor een beperkte periode bestaat.
4.6. Het hof leest het verzoek van de man aldus dat hij ingevolge het in artikel 1:157 lid 3 Burgerlijk Wetboek bepaalde verzoekt de uitkering voor de vrouw toe te kennen onder vaststelling van een kortere termijn dan de in dit geval, nu het kind van partijen door het huwelijk is gewettigd, toepasselijke termijn van twaalf jaar. Gelet op de recente ontwikkelingen ten aanzien van het dienstverband van de vrouw is niet te verwachten dat de vrouw na het einde van de door de man verzochte periode (volledig) in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.’
3.2.5 [Geïntimeerde] heeft op 4 augustus 2008 ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van [appellant] voor onder meer de krachtens de beschikking van 16 mei 2007 verschuldigde uitkering.
4. Beoordeling
4.1.1 [Appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard voor de voorzieningenrechter en gevorderd, kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om het 3.2.5 genoemde beslag op te heffen,
op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.1.2 [Appellant] heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat bij het sluiten van het huwelijk het Nederlands recht de wettiging door huwelijk niet meer kende, zodat [zoon] niet door het huwelijk tussen partijen is gewettigd en ingevolge artikel 1:157 lid 6 BW [appellant]’s verplichting tot levensonderhoud van rechtswege is geëindigd met ingang van 21 mei 2008.
4.1.3 De voorzieningenrechter heeft voorshands aangenomen dat [zoon], gelet op het feit dat [appellant] de Italiaanse nationaliteit heeft, naar Italiaans recht (artikel 280 Codice Civile Italiano, hierna: CC) door het huwelijk tussen partijen is gewettigd en dat deze wettiging op grond van artikel 1 lid 1 van de Overeenkomst inzake wettiging door huwelijk van
10 september 1970 (Trb. 1972/61) (hierna: de Overeenkomst) ook geldig is in Nederland. Daarmee heeft [zoon] naar het oordeel van de voorzieningenrechter te gelden als geboren uit het huwelijk tussen partijen, als bedoeld in artikel 1:157 lid 6 BW, zodat de in dat lid genoemde korte termijn in dit geval niet van toepassing is. De vordering van [appellant] is afgewezen.
4.2 Het hoger beroep betreft enkel de afwijzing van de vordering van [appellant] tot opheffing van het beslag dat is gelegd uit hoofde van de beschikking van 16 mei 2007.
De vordering bevat een kenbare verschrijving in die zin dat
16 maart 2007 moet worden gelezen als 16 mei 2007.
4.3 De grief is gericht tegen het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat naar Italiaans recht door het huwelijk tussen partijen wettiging van [zoon] heeft plaatsgevonden. Uit artikel 283 CC volgt volgens [appellant] dat wettiging door huwelijk enkel plaatsvindt indien het kind vóór het huwelijk is erkend. [Appellant] heeft voor dit standpunt verwezen naar een advies van het T.M.C. Asser Instituut te Den Haag van 17 april 2009. [Geïntimeerde] meent dat dit advies feitelijke onjuistheden bevat en dat artikel 283 CC enkel betrekking heeft op de rechtsgevolgen van wettiging voor het kind.
4.4 Voorop staat dat niet in geschil is dat naar Nederlands recht [zoon] niet door het huwelijk tussen partijen is gewettigd.
4.5 Ten aanzien van de vraag of [zoon] naar Italiaans recht door het huwelijk is gewettigd, blijkt uit het genoemde advies van het T.M.C. Asser Instituut het volgende. Artikel 280 CC voorziet in wettiging van kinderen door huwelijk.
Artikel 283 CC regelt het moment waarop de wettiging plaatsvindt. De wettiging vindt plaats op het moment van het sluiten van het huwelijk ingeval het kind vóór het huwelijk is erkend en anders eerst op het moment van erkenning.
Deze uitleg strookt met de tekst van de desbetreffende bepalingen. Het ligt ook in de rede dat voor wettiging erkenning is vereist, in verband met de onbedoelde en mogelijk ongewenste gevolgen die wettiging zou hebben indien het kind niet in een familierechtelijke betrekking tot beide echtgenoten staat. De beweerde feitelijke onjuistheden in het advies doen aan de juistheid van deze uitleg van het Italiaanse recht niet af.
4.6 In aanmerking genomen dat [appellant] [zoon] niet heeft erkend, kan voorshands niet worden aangenomen dat naar Italiaans recht wettiging door het huwelijk tussen partijen heeft plaatsgevonden.
4.7 [Geïntimeerde] heeft in hoger beroep nog aangevoerd dat de wettiging van [zoon] rechtstreeks voortvloeit uit artikel 1 lid 2 van de Overeenkomst, ongeacht of erkenning heeft plaatsgevonden.
Artikel 1 van de Overeenkomst luidt:
1. Indien volgens de bepalingen van intern recht van de nationale wet van de vader of van de moeder hun huwelijk de wettiging van een natuurlijk kind ten gevolge heeft, is deze wettiging geldig in de Overeenkomstsluitende Staten.
2. Deze regel is zowel van toepassing op wettigingen, welke bij de huwelijksvoltrekking zelve tot stand komen, als op die welke nadien uit kracht van een rechterlijke beslissing zijn komen vast te staan.
Lid 2 geeft een voorschrift voor het toepassingsgebied van de regel van lid 1, welke regel verwijst naar het interne recht van de lidstaten, maar bepaalt niet onder welke voorwaarden wettiging plaatsvindt. Uit lid 2 kan niet worden afgeleid dat wettiging zonder erkenning plaatsvindt. De wettiging van [zoon] kan dan ook niet worden aangenomen enkel op grond van artikel 1 lid 2 van de Overeenkomst.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat voorshands moet worden aangenomen dat het huwelijk tussen partijen niet de wettiging van [zoon] tot gevolg heeft gehad. Voor zover het hof in de beschikking van 14 februari 2008 een ander uitgangspunt heeft gehanteerd, geldt dat [geïntimeerde] daarop geen beroep heeft gedaan, nog daargelaten of aan dat uitgangspunt bindende kracht toekomt.
4.9 De omstandigheid dat [zoon] niet is gewettigd, brengt mee dat hij niet kan worden aangemerkt als geboren uit het huwelijk tussen partijen als bedoeld in artikel 1:157 lid 6 BW. De verplichting van [appellant] tot levensonderhoud van [geïntimeerde] eindigt daarom van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Deze termijn is reeds verstreken, zodat de vordering van [appellant] tot opheffing van het beslag dat is gelegd uit hoofde van de beschikking van 16 mei 2007 toewijsbaar is.
4.10 De slotsom is dat de grief slaagt en het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd, voor zover dat in het hoger beroep aan het hof is voorgelegd. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat zij echtgenoten zijn geweest.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij is afgewezen de vordering van [appellant] tot opheffing van het uit hoofde van de beschikking van 16 mei 2007 gelegde beslag;
in zoverre opnieuw rechtdoende, veroordeelt [geïntimeerde] – uitvoerbaar bij voorraad – om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest dat beslag op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen.
(bron: www.rechtspraak.nl)
Mocht u omtrent scheiding en/of alimentatie verdere vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze echtscheiding advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.