Huwelijk nietig verklaard

Ingevolge artikel 1:32 Burgerlijk Wetboek mag een huwelijk niet worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Dit artikel kwam aan de orde in de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2016 (ECLI:NL:RBZWB:2016:7669), waarbij een deskundige oordeelde dat de vrouw leed aan dementie ten tijde van het sluiten van het huwelijk.

De rechtbank overweegt als volgt:
(…)

2.8
De rechtbank concludeert dat op grond van het hierboven onder 2.2 opgenomen feitenrelaas alsmede het door de deskundige Dautzenberg uitgebrachte rapport is komen vast te staan dat de geestvermogens van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk op 16 november 2015 reeds zodanig waren gestoord dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het aangaan van een huwelijk een complexe beslissing is, leidend tot verregaande gevolgen van emotionele, juridische, financiële en fiscale aard, zowel tijdens als ook na het einde van het huwelijk.

2.9
Nu er sprake is van het in artikel 1:32 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelde huwelijksbeletsel, zal de rechtbank het verzoek tot nietigverklaring van het huwelijk van de man en de vrouw toewijzen.

2.10
Artikel 1:77 lid 1 BW bepaalt dat de nietigverklaring van het huwelijk, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, terugwerkt tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking. Ingevolge artikel 1:77 lid 2, aanhef en onder b, BW mist de beschikking echter terugwerkende kracht – en heeft zij hetzelfde rechtsgevolg als een echtscheiding – ten aanzien van de te goeder trouw zijnde echtgenoot.
De rechtbank leest in het feit dat de jongste dochter van de vrouw expliciet heeft verzocht om de nietigverklaring terug te laten werken tot het tijdstip van het aangaan van het huwelijk en dat beide dochters hebben aangegeven dat de man misbruik heeft gemaakt van de geestestoestand van de vrouw, het verzoek aan de rechtbank om in geval van nietigverklaring van het huwelijk tevens een oordeel te geven over de vraag of de man te goeder trouw heeft gehandeld.

2.11
Wat er ook zij van de mogelijk goede bedoelingen van de man bij aanvang van de relatie met de vrouw, de rechtbank is van oordeel dat de man op het tijdstip van de huwelijksvoltrekking op 16 november 2015 niet te goeder trouw was. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De man heeft zelf bij het onderzoek van de vrouw op de geheugenpolikliniek op 16 april 2016 verklaard dat sedert ongeveer een jaar de eerste verschijnselen van geheugenproblematiek waren begonnen, met een duidelijke knik vanaf september 2015, toen de vrouw met verwardheid werd opgenomen in het ziekenhuis. Desondanks heeft de man zich pas na de huwelijkssluiting actief ingezet voor hulpverlening voor de vrouw. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de huisarts in december 2015 Veilig Thuis heeft ingeschakeld, omdat iedereen bij de vrouw werd weggehouden door de man. De rechtbank neemt voorts in aanmerking de door de ambtenaar van de burgerlijke stand ter terechtzitting afgelegde verklaring omtrent de omstandigheden tijdens de huwelijkssluiting tussen de man en de vrouw, met name de (door de man niet weersproken) verklaring dat bij de huwelijksplechtigheid slechts enkele getuigen aanwezig waren die geen van allen bekenden van de vrouw waren. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de dochters van de vrouw onbetwist hebben aangevoerd dat de man vanwege het huwelijk met de vrouw mede eigenaar is geworden van de bezittingen van de vrouw, waaronder een woning met een overwaarde van € 130.000,= à € 140.000,=. Volgens hen was de man van meet af aan uit op de bezittingen van de vrouw. De man heeft daar enkel tegenover gesteld dat hij onder andere een Mercedes bezit en reeds jarenlang een eigen bedrijf heeft, maar de enige stukken die hij ter onderbouwing heeft overgelegd betreffen uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van een eenmanszaak en een besloten vennootschap op het gebied van de handel in en reparatie van auto’s. Deze bedrijven zijn op 22 mei 2014 gevestigd. De man blijkt pas op 10 november 2015 in functie te zijn getreden als bestuurder van de vennootschap en niet eerder dan op 1 april 2016 eigenaar te zijn geworden van de eenmanszaak. Aldus is door de man geenszins aangetoond dat de vrouw door het aangaan van een huwelijk in gemeenschap van goederen gerechtigd werd tot substantieel vermogen van de man.

2.12
Nu de man niet te goeder trouw wordt geacht, zal de beschikking tot nietigverklaring van het huwelijk van de man en de vrouw ook ten aanzien van de man terugwerkende kracht hebben tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking.

(…)