Niet-nakoming omgangsregeling.

Hebt u omtrent een omgangsregeling en/of de niet-nakoming daarvan vragen dan wel behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd telefonisch contact opnemen met ons kantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat echtscheiding aan de telefoon. Onze advocaten zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20.

In de zaak die in het navolgende wordt weergegeven draait om het volgende.

Kort samengevat weigert de vrouw de omgangsregeling na te komen. Ook het verbeuren van een dwangsom als dwangmiddel had niet geleid tot nakoming van de omgangsregeling. Waar andere middelen falen is het middel van lijfsdwang een uiterste middel om nakoming af te dwingen.

De voorzieningenrechter dient een afweging te maken tussen de belangen van de man bij toepassing van de lijfsdwang en de belangen van de vrouw bij het niet toepassen daarvan. Bij deze afweging dienen ook de belangen van [het kind] te worden betrokken.

Tenuitvoerlegging van de lijfsdwang zou inhouden dat de vrouw (maximaal) veertien dagen in een huis van bewaring dient door te brengen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [het kind] bij het achterwege blijven van het toepassen van de lijfsdwang zwaarder moet wegen dan het belang van de man bij toepassing van het middel.

De uitspraak

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  Het proces-verbaal van de deurwaarder ex artikel 438 lid 4 Rv;
–  de mondelinge behandeling op 29 juni 2010, alwaar [de man], hierna te noemen de man, en [de vrouw], hierna te noemen de vrouw, bijgestaan door mr. a, zijn verschenen, alsmede gerechtsdeurwaarders en B.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  Partijen hebben tot november 2005 een affectieve relatie gehad.

2.2.  Uit de relatie is het navolgende, thans nog minderjarig kind geboren: [het kind], geboren te [geboorteplaats] op [2002] (hierna genoemd [het kind]).

2.3.  De vrouw heeft het gezag over [het kind]. [het kind] verblijft sinds de beëindiging van de relatie bij zijn moeder.

2.4.  Bij beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 1 december 2009 is bepaald dat:
–   voor een periode van twee maanden, te beginnen op zaterdag 12 december 2009, een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdagmiddag per veertien dagen van 14.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
–   dat de daaropvolgende periode, te beginnen op zaterdag 13 februari 2010 een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
–  dat voor de periode met ingang van zaterdag 18 december 2010 geldt dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, met dien verstande dat man [het kind] haalt en terugbrengt.

2.5. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 3 februari 2010 is onder 5.1. meer bepaald, dat de vrouw dient mee te werken aan de omgangsregeling zoals is vastgesteld bij beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 1 december 2009.
Voorts is bepaald dat de vrouw voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 5.1. van het vonnis bepaalde, aan de man een dwangsom verbeurt van € 500,- tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 4.000,-;
– dat de man gemachtigd is om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen door gijzeling van de vrouw gedurende twee dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het onder 5.1. van het vonnis bepaalde te voldoen;
– dat de man gemachtigd is om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen; met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. Dit vonnis is bij exploot van 12 februari 2010 aan de vrouw betekend.

2.6. Nadat de man op 23 maart 2010 tot toepassing van lijfsdwang was overgegaan omdat de vrouw twee keer nakoming had geweigerd, is bij vonnis van de voorzieningenrechter van 23 maart 2010 beslist dat het verzet van de vrouw tegen de rechtmatigheid van meergenoemd verstrekkende executiemiddel ongegrond is, waarop de tenuitvoerlegging van het middel van lijfsdwang van vier dagen is gevolgd.

3.  De beoordeling
3.1.  De man heeft zich ter uitvoering van het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 februari 2010 vanaf 27 maart 2010 zeven maal bij de vrouw gemeld, teneinde de nakoming van de omgangsregeling te doen uitvoeren.

3.2.  De vrouw heeft haar medewerking wederom niet verleend. Zij heeft aangevoerd dat nakoming op 27 maart 2010 niet mogelijk was omdat zij diezelfde ochtend het Huis van Bewaring te [vestigingsplaats] om 9.00 uur verliet en zij niet tijdig in [woonplaats] kon zijn. De overige keren heeft zij [het kind] niet aan de man meegegeven aangezien zij dat niet in het belang van [het kind] achtte.

3.3.  Vervolgens is de man andermaal overgegaan tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de voorzieningenrechter.

3.4.  Daartoe heeft de deurwaarder zich op 29 juni 2010 te 11.32 uur begeven naar het adres van de vrouw, waarna zij om 11.48 uur in gijzeling is gesteld voor de duur van veertien dagen. Daarna heeft de vrouw de rechtmatigheid van de lijfsdwang betwist waardoor het onderhavige executiegeschil is ontstaan en de deurwaarder de vrouw heeft overgebracht naar het gerechtsgebouw te Assen, teneinde een uitspraak over de wettigheid van de lijfsdwang te verkrijgen.

3.5.  De voorzieningenrechter dient thans te beoordelen of het verzet van de vrouw tegen de rechtmatigheid van meergenoemd verstrekkend executiemiddel gegrond is.

3.6.  De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw vanaf het begin tegen contact tussen de man en [het kind] is geweest, ondanks het feit dat in 2007 de contacten in het Omgangshuis over het algemeen goed zijn verlopen, en het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd een regeling op te leggen.
Vervolgens is door het gerechtshof te Leeuwarden een regeling zoals vermeld onder 2.4. van dit vonnis vastgesteld. De vrouw heeft ter zitting medegedeeld dat zij niet in staat is de dwangsommen, die zij overigens onterecht aangezegd acht, te voldoen. De vrouw handhaaft voorts haar standpunt dat zij geen medewerking zal verlenen aan de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling.

3.7.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorop staat dat het een zaak van groot en algemeen belang is dat gerechtelijke uitspraken worden nageleefd.
De vrouw weigert echter aan de uitspraak te voldoen. Vastgesteld moet worden dat het verbeuren van een dwangsom als dwangmiddel niet heeft geleid tot nakoming van de omgangsregeling. De opgelegde dwangsom is dan ook geen effectief middel gebleken om nakoming te bewerkstelligen, evenmin als de eerdere tenuitvoerlegging van het dwangmiddel van lijfsdwang.

3.8.  Waar andere middelen falen is het middel van lijfsdwang een uiterste middel om nakoming af te dwingen. Nu de vrouw zich tegen de uitvoering verzet dient de voorzieningenrechter een afweging te maken tussen de belangen van de man bij toepassing van de lijfsdwang en de belangen van de vrouw bij het niet toepassen daarvan. Bij deze afweging dienen ook de belangen van [het kind] te worden betrokken.
Tenuitvoerlegging van de lijfsdwang houdt in dat de vrouw (maximaal) veertien dagen in een huis van bewaring dient door te brengen. De achtjarige [het kind] kan gedurende die periode door zijn oudere zuster en/of grootouders opgevangen worden. Het toepassen van lijfsdwang leidt derhalve niet tot een situatie waarin niet meer voor [het kind] gezorgd kan worden.
Ter terechtzitting is echter een verslag van de d.d. 9 juni 2010 overgelegd. Uit dit overgelegde verslag blijkt dat er bij [het kind] sprake is van een aanpassingsstoornis met angst, inhoudende dat [het kind] angst kent bij het naar school gaan, bij het naar bed gaan en angst bij separatie van de belangrijkste hechtingsfiguur.
Buiten kijf staat dat de vrouw de belangrijkste hechtingsfiguur voor [het kind] is. Gelet op de constateringen van de GGZ is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat het belang van [het kind] bij het thans achterwege blijven van het toepassen van de lijfsdwang zwaarder moet wegen dan het belang van de man bij toepassing van het middel en het ten uitvoerleggen van het vonnis van 3 februari 2010 door middel van lijfsdwang gedurende veertien dagen.

3.9.  Het verzet tegen de tenuitvoerlegging is derhalve gegrond.

4.  De beslissing
De voorzieningenrechter:

Verklaart het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 februari 2010 door middel van lijfsdwang gegrond.-