Pyrrusoverwinning alimentatie

 

In deze zaak kwam de vrouw in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank. De vrouw kan zich beslist niet vinden in de nihilstelling van de (kinder)alimentatie en helemaal niet dat zulks met terugwerkende kracht werd vastgesteld.

Enkele jaren eerder is de kinderalimentatie vastgesteld, ten tijde van de echtscheiding. Volgens de vrouw (in het kader van het ingestelde hoger beroep) zou deze kinderalimentatie van het begin af aan niet aan de wettelijke maatstaven hebben voldaan. Tijdens het huwelijk zou de man meer inkomsten hebben gehad, dan het bedrag aan loon dat hij nu tijdens het hoger beroep stelt.

Voorts zou volgens de vrouw inmiddels ook sprake zijn van gewijzigde omstandigheden. Deze zouden er onder andere in bestaan dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uitzendbureau waarvoor hij ten tijde van de echtscheiding werkte, geen werk meer voor de man zou hebben gehad.

Vervolgens acht de vrouw niet aannemelijk de stelling van de man, dat hij gedurende enkele jaren onder het bestaansminimum zou hebben geleefd.

Ondanks dat het gerechtshof de vrouw volgt in haar stellingen dat de man op vele punten zijn stellingen niet heeft kunnen onderbouwen, stelt het gerechtshof de alimentatie tochuiteindelijk op nihil. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk (door de vrouw) erkend dat de man een bijstandsuitkering opvangt. Hiermee is vast komen te staan dat de man geen draagkracht genoeg had en heeft om de alimentatie te kunnen voldoen.

Het lijkt enigszins op een pyrrusoverwinning. Echter, alimentatiekwesties blijven maatwerk. Het is raadzaam om uw situatie door een specialist onder de loep te laten nemen.

Mocht u omtrent het hiervoor gemelde vragen hebben, dan wel behoefte hebben aan direct advies, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20.

GERECHTSHOF
Sector Civiel recht

[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,

tegen

[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank.

De vader heeft een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
– op 14 februari 2011 een brief van 11 februari 2011 met bijlagen;
– op 14 juni 2011 een brief van 10 juni 2011 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
– op 14 juni 2011 een brief van 12 juni 2011 met bijlagen.

De zaak is op 23 juni 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
– namens de moeder haar advocaat;
– namens de vader zijn advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van 23 januari 2006 van de rechtbank Rotterdam, de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, hierna: partneralimentatie, alsmede de te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de hierna te noemen minderjarige met ingang van 19 juni 2006 op nihil bepaald. Bij beschikking van 23 januari 2006 was de partneralimentatie bepaald op € 300,- per maand en de kinderalimentatie op € 235,- per maand.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Blijkens het petitum van het beroepschrift van de moeder zijn in geschil de partneralimentatie en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats]. Ter terechtzitting van het hof is echter gebleken dat uitsluitend de kinderalimentatie tussen partijen in geschil is.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader af te wijzen.

3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel dan wel het appel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure.

4. De behoefte van de minderjarige aan alimentatie staat als niet bestreden vast.

5. De moeder kan zich niet verenigen met de nihilstelling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. De moeder betwist de stelling van de vader dat de bij beschikking van 23 januari 2006 vastgestelde kinderalimentatie van aanvang af nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, aangezien de vader volgens haar ten tijde van het huwelijk een hoger inkomen had dan het door hem gestelde inkomen van € 1.200,- netto per maand. Voorts betwist de moeder dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De moeder voert daartoe aan dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uitzendbureau waarvoor hij in 2006 heeft gewerkt, geen werk meer voor hem had. Bovendien acht de moeder niet aannemelijk dat de vader vanaf augustus 2006 tot februari 2010 ver onder het bestaansminimum heeft geleefd. Het inkomen zoals vermeld op de door de vader overgelegde IB-60 formulieren is zó laag dat de vader volgens de moeder meer inkomsten moet hebben gehad teneinde rond te kunnen komen. Met de door de vader gestelde huwelijkse schulden kan geen rekening worden gehouden, aangezien de vader die schulden niet aannemelijk heeft gemaakt. De moeder meent dat de vader in ieder geval iets voor de minderjarige dient bij te dragen.

6. De vader volhardt in zijn stelling dat hij ten tijde van het huwelijk een inkomen had van circa € 1.200,- netto per maand, zodat de in 2006 vastgestelde kinderalimentatie nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Als wijziging van omstandigheden voert de vader de volgende gronden aan: hij is omstreeks juli/augustus 2006 werkloos geraakt, kort daarna is zijn verblijfsvergunning ingetrokken (tot 19 maart 2009) en de vader heeft tot op heden nog geen werk kunnen vinden. De vader ontvangt sinds 23 februari 2010 een bijstandsuitkering van € 863,86 per maand en in verband met de aflossing op vele schulden stelt hij per week € 45,- aan leefgeld te ontvangen.

7. Naar het oordeel van het hof heeft de vader, zoals ook door de moeder is gesteld, onvoldoende financiële gegevens overgelegd ter adstructie van zijn stelling dat hij vanaf 19 juni 2006 geen draagkracht had om kinderalimentatie te voldoen. De vader heeft een Inkomensverklaring IB-60 van 2005 overgelegd, maar die verklaring heeft betrekking op een periode die buiten de in geschil zijnde periode valt. Voorts heeft de vader een Inkomensverklaring IB-60 van 2008 overgelegd waarop uitsluitend een alleenstaande ouderkorting staat vermeld van € 1.459,- en een gecombineerde heffingskorting van € 3.533,-. Gezien de hoogte van dat inkomen moet de vader naar het oordeel van het hof andere bronnen van inkomsten in 2008 hebben gehad. Ten aanzien van de jaren 2006 en 2007 heeft de vader in het geheel geen financiële stukken in het geding gebracht. Evenmin heeft de vader stukken omtrent zijn maandlasten in het geding gebracht. Met betrekking tot het jaar 2009 heeft de vader weliswaar een jaaropgave van de Gemeente [naam gemeente] overgelegd, maar gezien de hoogte van de daarop vermelde bijstandsuitkering, te weten € 1.785,- per jaar, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de vader ook in 2009 andere bronnen van inkomsten moet hebben gehad. De vader heeft geen stukken overgelegd met betrekking tot het door hem gestelde ten aanzien van zijn verblijfsvergunning (intrekking rond begin 2007 en het weer verlenen in 2009), zodat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet heeft kunnen werken. Naar het oordeel van het hof heeft de vader wel aannemelijk gemaakt dat hij met ingang van 23 februari 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ontvangt.

8. Uit het vorenstaande volgt dat het hof onvoldoende inzicht heeft gekregen in de financiële situatie van de vader en zijn draagkracht in de periode van 19 juni 2006 tot 23 februari 2010. De vader heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat hij in die periode geen draagkracht had om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Aangezien de vader met ingang van 23 februari 2010 een inkomen op bijstandsniveau geniet, hetgeen ter terechtzitting van het hof door de advocaat van de moeder is erkend, heeft de vader onvoldoende draagkracht om met ingang van die datum enige bijdrage te voldoen.

9. Het hof ziet geen reden, zoals door de vader is verzocht, om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure, en zal dit verzoek derhalve afwijzen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover de kinderalimentatie met ingang van 19 juni 2006 op nihil is bepaald en, in zoverre opnieuw beschikkende:

wijst het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 19 juni 2006 af;

bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2006, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 23 februari 2010 op nihil;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

 (bron:www.rechtspraak.nl)