Beleggingsadvies – zorgplicht bank

Deze zaak draait om beleggingsadvies, klachtplicht, en de zorgplicht van de bank.

De rechtbank overweegt – samengevat – het volgende:

Zorgplicht

Dat tussen partijen sprake is van een beleggingsadviesrelatie brengt met zich dat De belegger in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn beslissingen. Hiertegenover staat dat van De bank als redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur mag worden verwacht dat de door haar verstrekte adviezen aansluiten op de wensen van haar cliënt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de financiële positie van die cliënt, alsmede met diens beleggingsdoelstellingen en risicobereidheid. Verder brengt een beleggingsadviesrelatie de zorgplicht voor de adviseur mee om in de gaten te houden of een door de belegger gevolgde strategie nog wel strookt met diens kenbare wensen, doelen en mogelijkheden en, zodra dat niet langer het geval lijkt te zijn, om daar uitdrukkelijk op te wijzen en voor te waarschuwen.
Know your customer

De belegger verwijt De bank dat zij bij het aangaan van de beleggingsrelatie niet bij hem heeft geïnformeerd naar zijn financiële ruimte om te kunnen beleggen en naar de doelstellingen van de beleggingen.

Dit verwijt treft doel. De bank heeft weliswaar gesteld dat mondeling overleg met de belegger zou hebben plaatsgevonden over zijn beleggingsdoelstellingen en beleggingswensen, maar zij heeft nagelaten inzichtelijk te maken wat de tegenover haar door De belegger geuite beleggingsdoelstellingen en beleggingswensen dan waren. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat De bank zich niet, althans onvoldoende heeft verdiept in de persoonlijke wensen van De belegger met betrekking tot de bestemming van de belegde gelden, de daaruit voortvloeiende beleggingshorizon en zijn daarmee samenhangende risicobereidheid. De bank is daarmee tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht.

Waarschuwingsplicht

Nu het ervoor moet worden gehouden dat De bank zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de persoonlijke wensen en omstandigheden van De belegger (en daarmee van De belegger en De belegger), kan De bank ook niet volhouden dat zij De belegger afdoende heeft gewaarschuwd voor de gevoerde beleggingsstrategie. Daarvoor ontbrak het haar immers aan de benodigde kennis over haar cliënten. Aan deze conclusie kan niet afdoen het verweer van De bank dat De belegger ervoor heeft getekend dat hij het Officieel Bericht Opties heeft ontvangen en daarom geacht moet worden bekend te zijn met de risico’s verbonden aan het beleggen in opties. In het Officieel Bericht Opties wordt slechts in algemene zin gewaarschuwd voor deze risico’s. Het had echter op de weg van De bank gelegen om te waarschuwen voor een eventuele mismatch tussen de risico’s, verbonden aan de grote hoeveelheden put-opties vanaf 2000 enerzijds – volgens De belegger had hij op enig moment maar liefst 21.000 optiecontracten – en de wensen en mogelijkheden van De belegger anderzijds.

Gelet op de geconstateerde schending van de waarschuwingsplicht door De bank, moet worden geconcludeerd dat De bank met haar sinds 2000 gegeven adviezen tot het beleggen in put-opties niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beleggingsadviseur mag worden verwacht. De bank is daarmee in beginsel aansprakelijk voor de dientengevolge door De belegger geleden schade. Aansprakelijkheid voor schade over de periode voor 2000 is niet aan de orde, nu de bezwaren van De belegger kennelijk niet op die periode zien.

Contact / vragen / advies

Hebt u met betrekking tot het voorgaande vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 452748 / HA ZA 10-750

Vonnis van 2 maart 2011

in de zaak van

1.  de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De belegger DE BELEGGER B.V.,
gevestigd te Schinnen,
advocaat: mr. X,

tegen

de naamloze vennootschap
DE BANK
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. Y.

Eisers zullen hierna in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als De belegger. Gedaagde zal hierna worden aangeduid als De bank.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  de dagvaarding van 23 februari 2010, met producties;
–  de conclusie van antwoord, met producties;
–  het tussenvonnis van 23 juni 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
–  het proces-verbaal van comparitie gehouden op 24 november 2010.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1.  De belegger, was in 1998 cliënte van De bank en hield haar een rekening-courantrekening aan. .

2.2.  De bank heeft De belegger in 1998 benaderd met het voorstel om het door hem op de rekeningen-courant aangehouden vermogen te beleggen.

2.3.  De bank heeft op 30 januari 1998 aan De belegger een beleggingsvoorstel gezonden. Voor zover hier van belang, vermeldt het voorstel het volgende:

“De belegger B.V.:
Beschikbaar: f 500.000,– terwijl daarnaast het deposito USD 167.000,– per 12 februari 1998 vrijvalt.

Voorstel:
(…)
Voor de guldens is een verdeling 70% aandelen, 30% obligaties genoemd.
(…)
Prive:
(…)
Privé adviseren wij u dezelfde aandelen als in de B.V. maar met dit verschil dat wij de aandelen willen combineren met het schrijven van call opties.

Dit betekent dat u tegen ontvangst van een premie u zich verplicht de aandelen te leveren tegen een vooraf vastgestelde prijs.
(…)
De beleggerfonds: [rechtbank: De belegger]
In het De beleggerfonds is ca. f 250.000,– beschikbaar ondanks dat u dit niet in de risicosfeer wilde beleggen wil ik u er toch op wijzen dat de rendementen zoals boven voor u privé berekend ook voor het De beleggerfonds interessant zijn daar m.i. het risico beperkt is zeker t.o.v. de rendementen bij obligaties.”

2.4.  De belegger heeft met De bank op 6 april 1998 een optieovereenkomst gesloten. De optie-overeenkomst vermeldt onder meer:

“(…)
Artikel 2
2a  De Bank [rechtbank: De bank] zal contracteren op eigen naam doch voor rekening en risico van de Cliënt [rechtbank: respectievelijk De belegger, De belegger en De belegger].

2b  Cliënt bevestigt hierbij te hebben ontvangen een exemplaar van het Officieel Bericht-Opties van de AEX-Optiebeurs inclusief Bijlagen. Met het handelen in een bepaalde Optieklasse, danwel het geven van opdrachten aan de Bank met betrekking tot deze Optieklasse, verklaart de Cliënt kennis te hebben genomen van het Officieel Bericht inclusief Bijlagen, de inhoud hiervan volledig te hebben begrepen en volledig op de hoogte te zijn van de rechten en verplichtingen alsmede de risico’s verbonden aan het kopen, verkopen en schrijven van de betreffende Optie.
(…)”

2.5.  Na het schrijven van een gering aantal put-opties in 1998 en 1999, heeft De belegger in 2000 op advies van De bank grotere hoeveelheden put-opties geschreven.

2.6.  De belegger en De bank hebben op 8 april 2002 een zogenoemde overeenkomst effectendienstverlening en een optie-overeenkomst gesloten.

2.7.  De belegger en De bank hebben op 31 oktober 2002 eveneens een overeenkomst effectendienstverlening en een optie-overeenkomst gesloten.

2.8.  De belegger heeft bij brief van 23 april 2004 van hun toenmalige advocaat, De bank aansprakelijk gesteld voor door hen geleden schade.

2.9.  De belegger heeft bij brief van 25 februari 2005 van hun toenmalige advocaat, De bank aansprakelijk gesteld voor door hen geleden schade.

3.  Het geschil
3.1.  De belegger vordert – enigszins verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.  voor recht verklaart dat De bank aansprakelijk is voor de door De belegger geleden en nog te lijden schade en dat zij jegens De belegger gehouden is tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat;
2.  De bank veroordeelt om bij wijze van voorschot aan De belegger  EUR 500.000,– te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3.  De bank veroordeelt in de kosten van deze procedure.

3.2.  De belegger legt – onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en de in het geding gebrachte stukken – aan zijn vordering ten grondslag, dat tussen De belegger, De belegger en De belegger ieder afzonderlijk met De bank een optie-overeenkomst tot stand is gekomen. De bank heeft voor het tot stand komen van deze overeenkomsten De belegger benaderd met een voorstel om zijn privévermogen te beleggen bij De bank. De bank heeft bij het aangaan van de beleggingsrelatie niet de op haar rustende zorgplichten in acht genomen. Zo heeft De bank De belegger onvoldoende geïnformeerd en gewaarschuwd voor de risico’s verbonden aan het beleggen in aandelen en opties. Evenmin heeft De bank gewaarschuwd voor de daaraan verbonden gevaren, toen in 2000 grote hoeveelheden put-opties werden geschreven. De bank heeft verder – naar de rechtbank begrijpt – geen beleggersprofiel opgesteld en met De belegger geen cliëntovereenkomst gesloten, terwijl zij ook geen evenwichtige beleggingsportefeuille heeft samengesteld. De bank heeft volgens De belegger vanaf de aanvang van de beleggingsrelatie onvoldoende begeleiding aan De belegger gegeven, hoewel zij intensieve begeleiding had toegezegd. Sinds 2003 heeft De belegger in het geheel geen begeleiding meer ontvangen. Tot slot heeft De bank, zonder overleg met De belegger, het door De belegger op haar rekening-courant aangehouden vermogen overgeheveld naar De belegger in privé, ter dekking van diens margintekorten en is zij door blijven handelen, ook toen sprake was van een margintekort aan de zijde van De belegger. De belegger heeft als gevolg van de schendingen van de zorgplichten door De bank schade geleden, die De bank dient te vergoeden. Omdat De belegger door de handelwijze van De bank financieel sterk is benadeeld en er van de zijde van de belastingsdienst fiscale claims dreigen, heeft De belegger recht op en belang bij een voorschotbetaling door De bank, aldus De belegger

3.3.  De bank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  In de onderhavige procedure is essentie de vraag aan de orde of De bank jegens De belegger is tekortgeschoten in op haar rustende zorgplichten.

4.2.  Gelet op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht zal bij de beoordeling ervan worden uitgegaan dat De belegger steeds de materiële wederpartij van De bank is geweest.

Vermogensbeheerrelatie of beleggingsadviesrelatie
4.3.  De belegger heeft gesteld dat, gelet op de intensieve en dominante wijze waarop De bank’s adviseur [B] zich met de beleggingsportefeuilles bemoeide, tussen partijen feitelijk sprake is geweest van een Vermogensbeheerrelatie en niet van een beleggingsadviesrelatie.
Vooropgesteld wordt dat de precieze inhoud van de beleggingsrelatie tussen partijen nimmer schriftelijk is vastgelegd. Uit de hiervoor weergegeven stelling van De belegger volgt evenwel dat ook volgens hem in beginsel sprake was van een beleggingsadviesrelatie. De belegger kan niet in zijn opvatting worden gevolgd dat feitelijk sprake was van een Vermogensbeheerrelatie. Hiertoe wordt overwogen dat, zoals De belegger heeft gesteld, tussen hem en De bank geregeld overleg plaats vond en dat daarbij door De bank adviezen werden gegeven. Ook [B] heeft ter comparitie in die zin verklaard. Aan De bank is door De belegger ook geen volmacht verstrekt tot het verrichten van transacties, hetgeen wel voor de hand ligt indien sprake was van Vermogensbeheer door De bank. De bank heeft in dit verband ook onbetwist aangevoerd dat De belegger steeds opdracht gaf voor transacties. Tot slot is gesteld noch gebleken dat door De bank een De beleggervergoeding aan De belegger in rekening werd gebracht of dat deze door De belegger aan De bank is betaald. Gelet op voormelde omstandigheden wordt geconcludeerd dat tussen De belegger en De bank geen sprake was van een Vermogensbeheerrelatie, maar van een beleggingsadviesrelatie.

6:89 BW
4.4.  De bank heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat De belegger zijn recht tot klagen, zoals bedoeld in artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), heeft verwerkt. Zij onderbouwt haar verweer aldus, dat De belegger en De belegger pas bij brief van 23 april 2004 en De belegger pas bij brief van 25 februari 2005 bij De bank heeft geklaagd, terwijl de periode waarop de klachten zien de jaren 1998 tot en met 2002 en een deel van 2003 betreft. Gelet op het tijdsverloop heeft De belegger niet binnen bekwame tijd geklaagd, aldus De bank.

4.5.  Het verweer slaagt, voor zover de klachten van De belegger zien op het beleggen in aandelen en de overheveling van het vermogen van De belegger naar De belegger in privé, ter dekking van De beleggers marginverplichtingen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

4.5.1.  Met betrekking tot de beleggingen in aandelen geldt dat, zoals De bank onbetwist heeft aangevoerd, De belegger in ieder geval vanaf 2002 van De bank een vermogensspecificatie ontving, met vermelding van het toen toepasselijke portefeuillemodel (zeer offensief voor De belegger, matig offensief voor De belegger en matig defensief voor De belegger) en de specifieke beleggingen. Vanaf dat moment had De belegger redelijkerwijs moeten ontdekken dat de beleggingsstrategie zoals uitgevoerd door De bank niet overeenkwam met de – naar De belegger thans stelt – door hem gewenste en aan De bank gecommuniceerde, risicomijdende beleggingsstrategie. Het lag op de weg van De belegger om binnen bekwame tijd na de eerste ontvangst van de hiervoor bedoelde vermogensspecificaties hierover bij De bank te klagen. De belegger heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij dit heeft gedaan. Met de onder 2.8 en 2.9 vermelde brieven kan De belegger niet worden geacht binnen bekwame tijd te hebben geklaagd. Hij kan derhalve op dit punt geen beroep meer doen op enig gebrek in de prestatie.

4.5.2.  Met betrekking tot de overheveling van het vermogen van De belegger naar De belegger in privé geldt dat De belegger ter comparitie heeft verklaard dat hij in 2002 aan [B] opdracht heeft gegeven om een klein deel van De beleggers vermogen naar hem in privé over te hevelen. Verder heeft hij verklaard dat hij enige weken na uitvoering van die opdracht constateerde dat het volledige vermogen van De belegger was overgeheveld. Op dat moment moet De belegger (en daarmee, gelet op de positie van De belegger binnen De belegger, ook De belegger) redelijkerwijze hebben ontdekt dat sprake was van een gebrekkige prestatie aan de zijde van De bank. De belegger en De belegger hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij eerder dan bij brief van 23 april 2004 over voormelde handelingen bij De bank hebben geklaagd. De belegger en De belegger kunnen derhalve ook op dit punt geen beroep meer doen op enig gebrek in de prestatie.

4.6.  Het 6:89-verweer faalt voor zover het de klachten van De belegger betreft dat in grote hoeveelheden put-opties is belegd. De bank heeft immers niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat vanaf 2000 in grote hoeveelheden put-opties werd belegd en dat De belegger, toen hij in 2000 bemerkte dat met deze put-opties steeds grotere verliezen werden geleden, meerdere malen aan [B] heeft medegedeeld dat hij het niet eens was met de grote hoeveelheid put-opties waarin werd belegd en met de lange looptijd van de put-opties. De belegger heeft hiermee – gelet op r.o. 4.2, ook namens De belegger en De belegger – op voldoende duidelijke wijze bij [B], en daarmee bij De bank, geklaagd.

Zorgplicht
4.7.  Dat tussen partijen sprake is van een beleggingsadviesrelatie brengt met zich dat De belegger in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn beslissingen.
Hiertegenover staat dat van De bank als redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur mag worden verwacht dat de door haar verstrekte adviezen aansluiten op de wensen van haar cliënt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de financiële positie van die cliënt, alsmede met diens beleggingsdoelstellingen en risicobereidheid. Verder brengt een beleggingsadviesrelatie de zorgplicht voor de adviseur mee om in de gaten te houden of een door de belegger gevolgde strategie nog wel strookt met diens kenbare wensen, doelen en mogelijkheden en, zodra dat niet langer het geval lijkt te zijn, om daar uitdrukkelijk op te wijzen en voor te waarschuwen.

Know your customer
4.7.1.  De belegger verwijt De bank dat zij bij het aangaan van de beleggingsrelatie niet bij De belegger heeft geïnformeerd naar zijn financiële ruimte om te kunnen beleggen en naar de doelstellingen van de beleggingen.
Dit verwijt treft doel. De bank heeft weliswaar gesteld dat mondeling overleg met De belegger zou hebben plaatsgevonden over zijn beleggingsdoelstellingen en beleggingswensen, maar zij heeft nagelaten inzichtelijk te maken wat de tegenover haar door De belegger geuite beleggingsdoelstellingen en beleggingswensen dan waren. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat De bank zich niet, althans onvoldoende heeft verdiept in de persoonlijke wensen van De belegger met betrekking tot de bestemming van de belegde gelden, de daaruit voortvloeiende beleggingshorizon en zijn daarmee samenhangende risicobereidheid. De bank is daarmee tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht.

Waarschuwingsplicht
4.7.2.  Nu het ervoor moet worden gehouden dat De bank zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de persoonlijke wensen en omstandigheden van De belegger (en daarmee van De belegger en De belegger), kan De bank ook niet volhouden dat zij De belegger afdoende heeft gewaarschuwd voor de gevoerde beleggingsstrategie. Daarvoor ontbrak het haar immers aan de benodigde kennis over haar cliënten. Aan deze conclusie kan niet afdoen het verweer van De bank dat De belegger ervoor heeft getekend dat hij het Officieel Bericht Opties heeft ontvangen en daarom geacht moet worden bekend te zijn met de risico’s verbonden aan het beleggen in opties. In het Officieel Bericht Opties wordt slechts in algemene zin gewaarschuwd voor deze risico’s. Het had echter op de weg van De bank gelegen om te waarschuwen voor een eventuele mismatch tussen de risico’s, verbonden aan de grote hoeveelheden put-opties vanaf 2000 enerzijds – volgens De belegger had hij op enig moment maar liefst 21.000 optiecontracten – en de wensen en mogelijkheden van De belegger anderzijds.

4.8.  Gelet op de geconstateerde schending van de waarschuwingsplicht door De bank, moet worden geconcludeerd dat De bank met haar sinds 2000 gegeven adviezen tot het beleggen in put-opties niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam beleggingsadviseur mag worden verwacht. De bank is daarmee in beginsel aansprakelijk voor de dientengevolge door De belegger geleden schade. Aansprakelijkheid voor schade over de periode voor 2000 is niet aan de orde, nu de bezwaren van De belegger kennelijk niet op die periode zien.

Schade
4.9.  Thans ligt de vraag voor wat de omvang is van de schade die De belegger heeft geleden als gevolg van het niet waarschuwen door De bank. De belegger heeft gevorderd dat de zaak naar de schadestaatprocedure wordt verwezen teneinde de schade vast te stellen. Aangezien de door De belegger gestelde schade zich heeft voorgedaan in de periode 2000-2003, moet De belegger echter worden geacht inmiddels in staat te zijn om zijn schade concreet te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. De door De belegger in het geding gebrachte stukken bieden hiertoe vooralsnog onvoldoende houvast. De belegger zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte zijn schade nader te onderbouwen. De belegger zal onder meer inzichtelijk moeten maken op welke – bij de wensen en mogelijkheden van De belegger passende – wijze de beleggingsportefeuille van De belegger, De belegger en De belegger zou zijn ingericht, indien De bank aan haar voormelde waarschuwingsplicht had voldaan, en tot welk resultaat dit zou hebben geleid. Daarbij zal, gelet op het geslaagde beroep op artikel 6:89 BW, bij de schadeberekening verder tot uitgangspunt moeten worden genomen dat het percentage beleggingen in aandelen niet lager zal kunnen zijn dan het werkelijke percentage aandelen in de beleggingsportefeuille van De belegger, De belegger en De belegger. De belegger zal tevens aandacht dienen te besteden aan de opbrengsten die hij heeft genoten als gevolg van het beleggen in put-opties vanaf 2000 tot aan de laatste transactie. De bank zal na de akte aan de zijde van De belegger in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren.

4.10.  Zeer wel denkbaar is dat naar aanleiding van hetgeen partijen bij hun respectieve akten naar voren zullen brengen, de rechtbank behoefte zal hebben aan deskundige voorlichting. Partijen worden daarom uitgenodigd zich bij akte meteen ook uit te laten over het aantal deskundigen, de vereiste deskundigheid, eventuele specifieke voor-
en/of afkeuren en de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

Eigen schuld
4.11.  Voor zover komt vast te staan dat De belegger schade heeft geleden als gevolg van een te offensieve beleggingsstrategie, stelt De bank zich op het standpunt dat deze schade geheel of ten dele te wijten is aan omstandigheden die aan De belegger zijn toe te rekenen. Zij wijst in dit verband erop dat De belegger, ook nadat hij met verliezen op de optiehandel werd geconfronteerd, is blijven doorhandelen. Verder meent zij dat het klakkeloos door De belegger opvolgen van de adviezen van De bank – naar eigen zeggen zonder besef van de risico’s daarvan – voor rekening van De belegger moet blijven. Tot slot heeft De bank aangevoerd dat De belegger weigerde om verliezen te accepteren en dat hij ervoor heeft gekozen om verliesgevende posities niet te sluiten.

4.12.  Geoordeeld wordt dat hetgeen hiervoor met betrekking tot de aansprakelijkheid van De bank is overwogen, niet zonder meer met zich brengt dat De bank aansprakelijk is voor iedere door De belegger geleden schade. De belegger heeft niet betwist dat hij, ook nadat hij met verliezen werd geconfronteerd, bleef doorhandelen. Verder heeft hij onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij posities niet wilde sluiten. Dit laatste klemt met betrekking tot de privébeleggingen van De belegger te meer, nu ter comparitie is vast komen te staan dat De belegger in 2001 zelf aan [B] heeft voorgesteld om opbrengsten uit de verkoop van door De belegger aangehouden polissen bij te storten, terwijl hij die zomer ook al had voorgesteld om de opbrengsten van zijn appartement bij te storten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat De belegger, in plaats van de adviezen van De bank steeds zonder meer op te volgen, kritische vragen had moeten stellen. In zoverre is dan ook sprake van omstandigheden die in elk geval mede de oorzaak zijn geweest van de (eventuele) schade en die aan De belegger zijn toe te rekenen. De waarschuwingsplicht van De bank zou echter illusoir worden gemaakt, indien daaraan – onder verwijzing naar de eigen verantwoordelijkheid van De belegger – geen bij de ernst van de gemaakte fout passend gevolg zou worden verbonden. De rechtbank stelt de (eventuele) vergoedingsplicht van De bank in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen op grond van artikel 6:101 lid 1 BW op 50%.

Ten aanzien van de overige klachten van De belegger
4.13.  Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt aan de algemene stelling van De belegger, dat De bank haar zorgplicht heeft geschonden, geen zelfstandige betekenis toe. Deze stelling behoeft dus geen beoordeling.

4.14.  De belegger heeft verder gesteld dat De bank hem niet had mogen benaderen om te gaan beleggen. Hij heeft evenwel niet gesteld waarom De bank dit niet had mogen doen, zodat ook deze stelling onbesproken kan blijven.

4.15.  De stelling van De belegger, dat De bank geen schriftelijke overeenkomst heeft opgesteld, wordt aldus begrepen dat De belegger erover klaagt dat De bank geen cliëntenovereenkomst heeft opgemaakt. Verder stelt De belegger dat door De bank geen cliëntenprofiel is opgemaakt.
Het enkel niet opstellen van een cliëntenovereenkomst en een cliëntenprofiel leidt op zichzelf niet tot aansprakelijkheid van De bank voor de door De belegger gestelde verliezen. Hiervoor zal vast moeten staan dat, indien de cliëntenovereenkomst wel was gesloten of het cliëntenprofiel wel was opgemaakt, dit tot minder verliesgevende beleggingen zou hebben geleid. De belegger heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld die tot deze conclusie kunnen leiden.

4.16.  De klacht dat De bank een onevenwichtige beleggingsportefeuille heeft samengesteld kan evenmin slagen, reeds omdat geen sprake is geweest van Vermogensbeheer en overigens omdat De belegger niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre die portefeuille daadwerkelijk onevenwichtig was.

4.17.  De belegger heeft nog gesteld dat De bank hem intensieve begeleiding heeft toegezegd. Daargelaten dat De bank deze stelling heeft betwist, staat tussen partijen vast dat De belegger en [B] regelmatig contact met elkaar hadden. De belegger heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waaruit het door hem beoogde intensieve contact zou moeten bestaan en waarom het contact tussen hem en [B] niet als zodanig is aan te merken.

4.18.  Tot slot heeft De belegger gesteld dat De bank opties heeft geschreven terwijl er margintekorten bestonden en dat zij posities toen niet heeft gesloten. De bank heeft hiertegenover onbetwist aangevoerd dat De belegger steeds zijn margintekorten binnen de vereiste vijf dagen aanvulde. De bank heeft weliswaar erkend dat zij op 2 januari 2001 in put-opties heeft gehandeld en dat toen sprake was van een margintekort, maar heeft tevens onbetwist aangevoerd dat De belegger hiermee juist financieel voordeel heeft behaald. Deze klacht kan derhalve evenmin leiden tot aansprakelijkheid aan de zijde van De bank.

Voorschot op schadevergoeding
4.19.  De belegger vordert een voorschot ter zake van de door hem geleden schade. Nu de omvang van de eventuele schadevergoeding in deze procedure zal worden vastgesteld, vooralsnog onduidelijk is wat de omvang van de door De belegger geleden schade is, De belegger heeft gesteld dat de belastingdienst de onderhavige procedure afwacht en de vordering niet is ingesteld als een voorlopige voorziening, bestaat geen aanleiding De bank te veroordelen tot betaling van een voorschot. Deze vordering zal daarom bij het te wijzen eindvonnis worden afgewezen.

4.20.  Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  verwijst de zaak naar de rol van 30 maart 2011 voor akte aan de zijde van De belegger, zoals bedoeld onder 4.9;

5.2.  houdt iedere verdere beslissing aan.
(bron: www.rechtspraak.nl)