Buitengerechtelijke incassokosten

buitengerechtelijke incassokosten, consument

Artikel 6:96 lid 6 BW bepaalt dat vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten door een consument eerst verschuldigd kan worden nadat de schuldenaar na het intreden van verzuim, bedoeld in artikel 6:81 BW, onder vermelding van de gevolgen van uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten die volgens de nadere regels als bedoeld in lid 5 worden gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.

De vraag die voorligt is wanneer de in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde veertiendagentermijn aanvangt, bij de ontvangst van het bericht van aanmaning door de consument of bij de verzending van dat bericht door de schuldeiser? Daarbij is met name van belang wanneer de aanmaning moet worden geacht te hebben plaatsgevonden.

Uit de tekst van het artikel 6:96 lid 6 BW valt het antwoord op deze vraag niet af te leiden. In het woord ‘aanmaning’ ligt niet besloten dat die plaatsvindt op het moment van verzending door de schuldeiser van het bericht houdende de aanmaning. Evenmin ligt in het woord besloten dat de aanmaning moet worden geacht te hebben plaatsgevonden op het moment van ontvangst van het bericht door de schuldenaar (danwel eventueel van daadwerkelijke kennisneming van het bericht door de schuldenaar).

De wetsgeschiedenis bevat steun voor het standpunt dat bij de toepassing van artikel 6:96 lid 6 BW moet worden aangeknoopt bij de ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de consument en niet bij de verzending door de schuldeiser. Zo stelt de minister in de nadere memorie van antwoord (Kamerstukken I, 2011-2012, 32 418, E, p. 5): “Er zal altijd in ieder geval een brief moeten worden verstuurd waarin de schuldenaar erop wordt gewezen dat hij de vordering, eventueel met incassokosten, moet betalen. […] Wanneer de schuldenaar een consument is, zal deze bovendien eerst nog een schriftelijke aanmaning moeten ontvangen met een nakomingstermijn van 14 dagen (cursivering toegevoegd). Dat biedt hem de mogelijkheid de vordering alsnog, zonder verhoging met incassokosten, te voldoen.” En in de eerdere nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 4) antwoordt de minister: “Aan de consument wordt een termijn van 14 dagen geboden om alsnog de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden. Om er zeker van de zijn dat de aanmaning is ontvangen en vervolgens de termijn van 14 dagen gaat lopen, kan de schuldeiser kiezen voor aangetekende verzending van de aanmaning (cursivering toegevoegd).”

Relevant is voorts de ratio van artikel 6:96 lid 6 BW, die door de minister als volgt is verwoord: “Op basis van de voorgestelde regeling geldt bovendien dat een consument die niet op tijd heeft betaald, dient te worden aangemaand voordat incassokosten in rekening mogen worden gebracht. Deze schuldenaar kan dus niet worden overvallen door […] incassokosten. Als hij binnen 14 dagen na aanmaning de vordering alsnog voldoet, laat de wet niet toe dat er incassokosten in rekening worden gebracht.” (Kamerstukken II 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 6).

De Hoge Raad verwoordt de ratio van deze regeling als volgt: “Met deze regeling is beoogd dat de consument niet wordt overvallen door het verschuldigd worden van incassokosten: hij krijgt na de waarschuwing in de zogenaamde ‘veertiendagenbrief’ nog veertien dagen de gelegenheid het verschuldigde bedrag te betalen zonder dat incassokosten verschuldigd worden” (HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.4).

In aanmerking genomen dat de bepaling van artikel 6:96 lid 6 BW beoogt te voorkomen dat de consument wordt overvallen door incassokosten en daarom veertien dagen krijgt om de vordering te voldoen, zonder dat incassokosten verschuldigd zijn, ligt een uitleg die aanknoopt bij de ontvangst van het bericht van aanmaning door de consument meer voor de hand dan een aanknoping bij de verzending van dat bericht door de schuldeiser.

De elders in de wet neergelegde regeling voor rechtshandelingen in het algemeen wijst in dezelfde richting. Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Uit artikel 3:37 lid 3 BW volgt voorts dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt (behoudens enkele in die bepaling genoemde ‘risico-uitzonderingen’). In de jurisprudentie is uitgemaakt dat een verklaring (ook een aanmaning) een persoon heeft bereikt in de zin van deze bepaling als deze door de geadresseerde is ontvangen (Hoge Raad 14 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, Centavos/Nieuwenhuis). Dit betekent dat een aanmaning niet reeds zijn werking verkrijgt door verzending.

In het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 heeft de Hoge Raad overwogen dat de consument-schuldenaar de in het Besluit genormeerde incassokosten verschuldigd wordt indien hij, nadat de schuldenaar hem de veertiendagenbrief heeft gestuurd, zijn schuld niet binnen veertien dagen voldoet. In de daaraan voorafgaande overweging (3.7.1.) formuleert de Hoge Raad de door de kantonrechter gestelde vraag aldus: de vraag rijst of de volgens het Besluit genormeerde kosten reeds zijn verschuldigd indien de schuldeiser die brief heeft gestuurd (en deze is ontvangen), dan wel of hij daartoe na het sturen van de veertiendagenbrief nog nadere incassohandelingen dient te verrichten. De toevoeging “(en deze is ontvangen)” komt niet voor in de oorspronkelijke vraagstelling door de kantonrechter en is door de Hoge Raad toegevoegd.

Dit leidt er alles bij elkaar genomen toe dat artikel 6:96 lid 6 BW zo moet worden uitgelegd dat – abstraherend van de in artikel 3:37 lid 3 BW aangehaalde risico-uitzonderingen – de termijn van veertien dagen gaat lopen op de dag na de ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de consument.
(bron: www.rechtspraak.nl)