Burengeschil, geluidshinder

Ingevolge artikel 5:37 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen, zoals – voor zover in dezen relevant – door het verspreiden van geluid of stank.

Of sprake is van onrechtmatige hinder dient te worden beoordeeld naar de aard, ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade, en de verdere omstandigheden van het geval (vgl. HR 3 mei 1991, NJ 1991, 476).

Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de belangen van gedaagden om onder andere hun huis en tuin in te richten naar eigen wensen en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van schade (vgl. HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639).

Daarbij is van belang dat het uiterst subjectief is wanneer sprake is van geluidsoverlast. Dat buren elkaar wel eens horen, betekent nog niet dat over en weer sprake is van onrechtmatige hinder. Enige geluidslast zullen buren in het algemeen over en weer van elkaar hebben te dulden. Waar de grens ligt tussen hetgeen buren van elkaar dienen te dulden en onrechtmatige hinder, is in algemene zin moeilijk te duiden.

Hoe dan ook mag in het maatschappelijk verkeer van een ieder mag worden verlangd dat hij of zij de nachtrust in acht neemt en anderen daarin niet stoort. Van buren mag dan ook worden verwacht, dat zij elkaars nachtrust respecteren en zich ertoe inspannen de ander daarin niet te (doen) storen, bijvoorbeeld door het veroorzaken van geluidsoverlast. (bron: www.rechtspraak.nl)