Onjuiste of onvolledige inlichtingen van een gemeente

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW0219) de maatstaf geformuleerd aan de hand waarvan beoordeeld moet worden of onjuiste of onvolledige inlichtingen van een gemeente ook onrechtmatig zijn.
De Hoge Raad overwoog (r.o. 3.5.1):

Het gaat in deze zaak om de vraag of een gemeente onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan een belanghebbende, naar aanleiding van een door deze gedaan verzoek, over de mogelijkheden die haar regelgeving – in dit geval een bestemmingsplan – die belanghebbende biedt en of die gemeente om die reden onrechtmatig heeft gehandeld jegens de belanghebbende. Het antwoord op die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is, doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet.

De AG geeft in zijn Conclusie (onder 4.22) bij dit arrest een aantal gezichtspunten, aan de hand waarvan in voorkomende gevallen kan worden bepaald of in een concrete situatie onrechtmatig is gehandeld. Hij noemt de volgende omstandigheden, met de kanttekening dat waarschijnlijk is dat er nog (vele) andere relevante omstandigheden kunnen bestaan:
a. heeft de burger redelijkerwijs mogen vertrouwen of de juistheid van de verstrekte informatie;
b. is de informatie verstrekt in antwoord op een duidelijke vraag, of was de vraag voor verschillende uitleg vatbaar?
c. met welk doel is de vraag gesteld en was dat doel voor degenen aan wie de informatie werd gevraagd en degene die het antwoord heeft gegeven (voldoende) kenbaar? In dit verband lijkt niet zonder gewicht of het gaat om een eenvoudige dan wel om een lastige kwestie. Zeker in dat laatste geval zal niet licht mogen worden afgegaan op de mededelingen van loketmedewerkers en/of andere overheidsfiguren van wie redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat zijn, gezien hun functie (voldoende) op de hoogte zijn om de vraag (juist) te beantwoorden;
d. mocht van de justitiabele (particulier of ondernemer) worden verwacht dat hij de informatie zou verifiëren? In dat verband kan van belang zijn over welke kennis en ervaring hij beschikt en wat op dat punt voor degene aan wie de vraag werd gesteld en degene die deze heeft beantwoord kenbaar was of wellicht had moeten zijn?
e. kon of mocht van de justitiabele worden gevergd dat hij een deskundige adviseur inschakelde of dat hij (ten minste) advies zou inwinnen van een deskundige adviseur?
f. welke belangen stonden op het spel en was dat voor degene aan wie de informatie werd gevraagd en degene die het antwoord gaf (redelijkerwijs) kenbaar?
g. de context waarin en de overige omstandigheden waaronder de informatie werd gevraagd. In dat verband kan – kort gezegd – de voorgeschiedenis een rol spelen;
h. werden voor het verstrekken van informatie kosten in rekening gebracht en zo ja hoeveel? (bron:www.rechtspraak.nl)