Gebruik gehuurde in strijd met bestemmingsplan/goed huurderschap

Gebruik gehuurde in strijd met bestemmingsplan/goed huurderschap

In het arrest d.d. 4 oktober 2016 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch moeten oordelen of sprake is van het in strijd handelen van goed huurderschap op de voet van 7:213 BW nu huurder het gehuurde gebruikt in strijd met een vigerend bestemmingsplan.

In het geldend bestemmingsplan heeft het gehuurde (het perceel) een kantoorbestemming. In de huurovereenkomst is evenwel een woonbestemming opgenomen en heeft verhuurder, zo mag hieruit worden geconcludeerd, de huurder dan ook toestemming gegeven om het gehuurde te gebruiken als woonruimte. Na aanschrijving van de gemeente (het bevoegd gezag) om op last van een dwangsom het handelen in strijd met het bestemmingsplan te staken en gestaakt te houden, heeft verhuurder vervolgens jegens de huurder actie ondernomen, dit om aan het verzoek van de gemeente gehoor te kunnen geven, om de huurovereenkomst met huurder te ontbinden. Als grondslag hiervoor wordt aangevoerd, het door huurder in strijd handelen met goed huurderschap op de voet van 7:213 BW.

In deze kwestie wil de verhuurder via de civiele rechter dus afdwingen dat de huurder voldoet aan een last onder dwangsom van Burgemeester en Wethouders tot het staken van het gebruik van het gehuurde als woonruimte. Het gebruik als woonruimte in de bestemmingsbepaling van de huurovereenkomst is juist opgenomen als voorgeschreven gebruik van het gehuurde. Gevolg hiervan is, zo oordeelt het hof, dat de verhuurder die de huurder niet kan verwijten dat deze het gehuurde gebruikt in overeenstemming met de bestemmingsbepaling van de huurovereenkomst. Dit gebruik kan derhalve geen wanprestatie van de huurder opleveren.

Veel geschillen gaan over bestemmingsbepalingen in de huurovereenkomst die afwijken van het in het bestemmingsplan voorgeschreven gebruik. Huurder stelt in dergelijke gevallen veelal dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde, die een ontbinding van de huur rechtvaardigt, dit met schadeplichtigheid van verhuurder. In de meeste huurovereenkomsten (ROZ-modellen daaronder begrepen) is uitgesloten dat in een dergelijk geval sprake is van een gebrek, wordt veelal geoordeeld dat dit een zo vergaande aantasting is van het genot van het gehuurde, dat het de kern van de huurovereenkomst raakt. In de rechtspraak wordt dan ook veelvuldig aangenomen dat sprake is van een gebrek die een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Als al bij het aangaan van de huurovereenkomst bekend had kunnen zijn dat het in de bestemmingsbepaling opgenomen gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, zal de huurder zich ook kunnen beroepen op dwaling (vernietiging vorderen van de huurovereenkomst).

Het is voor een verhuurder dan ook van groot belang zich ervan te vergewissen of het in de bestemmingsbepaling opgenomen gebruik in het bestemmingsplan is toegestaan. Is dit niet het geval, dan is het van groot belang c.q. verdient dit aanbeveling, dat in de huurovereenkomst hiervoor een voorziening wordt getroffen, bijvoorbeeld door met zoveel woorden op te nemen dat het door partijen gewenste gebruik niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Maar dat dit voor rekening van de verhuurder komt en in ieder geval geen gebrek oplevert die ontbinding rechtvaardigt. Het is vervolgens, zo kan eveneens het contractueel worden overeengekomen, dat het de huurder is die zelf dient zorg te dragen voor legalisering van dit afwijkend gebruik.

Vindplaats:ECLI:NL GHSHE:2016:4417