Ontslag en schorsing bestuurder stichting – wie zijn belanghebbenden?

Ontslag en schorsing directeur / bestuurder van stichting.

Hebt u met omtrent het ontslag van een bestuurder of schorsing van een bestuurder  van een stichting vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze advocaten aan de telefoon. Bel ons op ons centrale nummer 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Nu de stichting geen toezichtmogelijkheid door leden of aandeelhouders kent, wordt door art. 2:298 BW het toezicht op het bestuur van een stichting aan de rechtbank toevertrouwd. Daartoe bepaalt het eerste lid van art. 2:298 BW dat een bestuurder die:
a. iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, of
b. niet of niet behoorlijk voldoet aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank, ingevolge het vorige artikel, gegeven bevel, door de rechtbank kan worden ontslagen. Dit kan geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of iedere belanghebbende.
Krachtens het tweede lid van art. 2:298 BW kan de rechtbank verder, hangende het onderzoek (naar de noodzaak van het ontslag, toevoeging LT), voorlopige voorzieningen in het bestuur treffen en de bestuurder schorsen.

Wie behoort tot de groep van belanghebbenden in de zin van art. 2:298 BW  en daarmee een verzoek tot ontslag of schorsing van een bestuurder (directeur) van een stichting bij de rechtbank kan indienen, wordt in de wet niet nader aangegeven.

Uit de literatuur blijkt dat in de eerste plaats algemeen wordt aangenomen dat de stichting zelf belanghebbende is. Verder wordt geschreven dat de belanghebbende een ‘redelijk’ of ‘direct’ belang moet hebben en dat dit al gauw aanwezig zal zijn indien er sprake is van ‘een rechtstreekse betrokkenheid bij de stichting’ dan wel wanneer iemand door het betreffende optreden van het stichtingsbestuur ‘rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen’, bijvoorbeeld als uitkeringsgerechtigde, als lid van een van de organen van de stichting, als werknemer of als cliënten van een stichting.

Uit de rechtspraak blijkt met betrekking tot de invulling van het begrip ‘belanghebbende’  dat  voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid wie als belanghebbende kan worden aangemerkt, aldus HR 25 oktober 1991, NJ 1992, 149 m.nt. Ma. En dat bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, een rol zal spelen in hoeverre deze door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat deze daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen.

Ter illustratie kan verder worden gewezen op de volgende lagere rechtspraak. Door de Rechtbank Haarlem is de Verzekeringskamer als belanghebbende ex art. 2:298 aangemerkt en ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ontslag van een bestuurder van een pensioenfonds, en wel gelet op haar in de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) neergelegde toezichthoudende taak: Rechtbank Haarlem 24 april 1996, JOR 1998, 17 m.nt. BW. In een uitspraak van de Rechtbank Zutphen 9 december 1999, JOR 2000, 192 is verder als belanghebbende ontvankelijk verklaard in een verzoek tot ontslag ex art. 2:298 BW een voormalig bestuurder van de stichting die daarbij ook financieel betrokken is geweest. Meer recent is als belanghebbende aangemerkt een gemeente die daartoe heeft aangevoerd dat de stichting binnen haar gemeenschap een belangrijke plaats inneemt op het gebied van sociaal en cultureel werk ten behoeve van haar inwoners, dat zij het belang van het leveren van een bijdrage aan het welzijn van haar inwoners aantrekt en dat de stichting volledig met subsidie van de gemeente wordt gefinancierd. Zie: Rechtbank Dordrecht 27 april 2005, JOR 2005, 172. Weliswaar betreft het hier een verzoek aan de rechtbank tot aanvulling van het (ontbrekende) bestuur van een stichting ex art. 2:299 BW, maar voor art. 2:298 BW zal m.b.t. de invulling van het begrip ‘belanghebbende’ m.i. hetzelfde hebben te gelden.

Op grond van het tweede lid van art. 2:298 BW kan de rechter een tijdelijke voorziening in het bestuur treffen (bijvoorbeeld schorsing van de betrokken bestuurder(s)) en bepalen dat die voorziening zal worden verlengd totdat het ontslag in werking zal zijn getreden. (bron: www.rechtspraak.nl)