Sluiten huurovereenkomst door een besloten vennootschap in oprichting
Sluiten huurovereenkomst door een besloten vennootschap in oprichting
Is de huurder hoofdelijk verbonden nu de huurovereenkomst is aangegaan op naam van een besloten vennootschap in oprichting, die niet onder die naam is opgericht?
In deze zaak was de vraag aan het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch voorgelegd of de huurder in kwestie hoofdelijk verbonden is voor de verplichtingen uit een huurovereenkomst nu de huurovereenkomst is aangegaan op naam van een besloten vennootschap in oprichting die uiteindelijk niet onder die naam is opgericht.
Artikel 2:203 lid 1 BW bepaalt dat rechtshandelingen verricht namens een op te richten vennootschap slechts rechten en verplichtingen voor de vennootschap ontstaan, wanneer die vennootschap die rechtshandelingen na haar oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt. Artikel 2:203 lid 2 BW bepaalt daarnaast dat – tenzij uitdrukkelijk anders in bedongen – degene die een rechtshandeling verricht namens een op te richten vennootschap, daardoor hoofdelijk is verbonden totdat de vennootschap na haar oprichting de rechtshandeling heeft bekrachtigd. In dat geval is het veelal vooraleerst van belang om vast te stellen of partijen de persoon die namens de nog op te richten vennootschap handelde wensten te binden, of de nog op te richten vennootschap. In de rechtspraktijk wordt voor de beantwoording van die vraag veelal in de beoordeling betrokken wat partijen jegens elkaar daaromtrent hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
Indien vastgesteld wordt dat partijen de nog op te richten vennootschap hebben willen binden, dan volgt uit artikel 2:203 BW in samenhang met artikel 2:93 BW dat voor de op te richten vennootschap slechts rechten en verplichtingen uit de vóór haar oprichting verrichte rechtshandelingen ontstaan wanneer zij de rechtshandeling na haar oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekrachtigd. Degenen die namens de nog op te richten vennootschap handelden, zijn hoofdelijk verbonden, totdat bekrachtiging door de op te richten vennootschap heeft plaats gevonden. Het is vaste rechtspraak dat uit deze regels voortvloeit dat degene die namens een op te richten besloten vennootschap een overeenkomst heeft gesloten, tegenover zijn wederpartij, slechts van zijn in artikel 2:203 BW bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid wordt bevrijd, indien de overeenkomst wordt bekrachtigd door een na het sluiten van de overeenkomst opgerichte besloten vennootschap, die moet worden aangemerkt als de vennootschap die partijen bij het tot stand komen van de overeenkomst op het oog hadden.
Of van dat laatste sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval zoals de namen van de vennootschap in oprichting en de opgerichte vennootschap, de bij de beide vennootschappen betrokken personen, de aard van het door de vennootschappen uitgeoefende bedrijf, het kapitaal van de opgerichte vennootschap in het licht van de omvang van de transactie, alsmede hetgeen in de akte van oprichting omtrent de vennootschap in oprichting is verklaard. In deze zaak oordeelde het Hof, dat hoewel de B.V. i.o. niet in het handelsregister is ingeschreven en dat er geen voorbereidingshandelingen zijn getroffen voor de daadwerkelijke oprichting, desondanks de consequentie niet is dat de oprichting en bekrachtiging niet meer mogelijk zou zijn, maar dat de persoon die namens de op te richten vennootschap die rechtshandeling heeft verricht, langer persoonlijk aansprakelijk blijft voor de verplichtingen die in die periode (dus periode voor uiteindelijke bekrachtiging) zijn aangegaan. Deze aansprakelijkheid gaat evenwel alleen over op het moment dat de vennootschap die partijen als contractant hebben bedoeld, de rechtshandelingen hebben bekrachtigd.
De vennootschap die in kwestie het sluiten van de huurovereenkomst heeft bekrachtigd, dit onder meer door betaling van de huurpenningen, betreft de vennootschap die partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen hadden. Een andere exploitant is er nimmer geweest. Het Hof concludeert dan ook dat de opgerichte vennootschap de vennootschap betreft die partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst voor ogen hadden en dat door bekrachtiging en de hoofdelijke verbondenheid van de huurder een einde is gekomen.
Het Hof heeft in deze zaak arrest gewezen op 14 juni 2016, die is gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSHE:2016:2369.