Ontslag aanvechten | Ontslag advocaat

ontslagzaak, arbeidsovereenkomst. Ontslag op staande voet in gegeven omstandigheden wel voldoende onverwijld gegeven, maar de aangevoerde gronden ervoor zijn onvoldoende of onvoldoende bewezen. Bij ontslag aanvechten is beroep op matiging van de loonvordering afgewezen.

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp of bijstand door een advocaat? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Lelystad

zaaknr.: 216079 CV 03-9209
datum : 14 september 2005

Vonnis in de zaak van:

[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. Y

tegen

de naamloze vennootschap IBM NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigden mr X

Partijen zullen hierna [eisende partij] en IBM worden genoemd.

De (verdere) procedure

Op 22 december 2004 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 7 maart 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen hebben toen te kennen gegeven hun geschil voor te willen leggen aan een mediator. De gemachtigde van [eisende partij] heeft daarna bij schrijven van 6 april 2005 om het wijzen van vonnis verzocht. Zij heeft te kennen gegeven dat het [eisende partij] aan middelen ontbreekt om de mediation te bekostigen.

De (verdere) beoordeling

In conventie

1.
Vooropgesteld wordt dat waar in de hierna volgende rechtsoverwegingen stellingen van partijen worden weergegeven dit onder meer stellingen kunnen betreffen die zij hebben aangevoerd in de kort geding procedure (in eerste aanleg en in hoger beroep) en in de twee ontbindingsprocedures. Partijen hebben te kennen gegeven dat hun stellingen in die procedures als herhaald en ingelast kunnen worden beschouwd in de onderhavige procedure.

2.
Voor wat betreft het ontslag op staande voet zijn partijen verdeeld omtrent de vraag of de door IBM daaraan ten grondslag gelegde redenen dat ontslag kunnen rechtvaardigen. Tevens is door [eisende partij] de onverwijldheid daarvan betwist.

3.
Voor wat betreft het vereiste van onverwijldheid is door [eisende partij] gesteld dat alle in de ontslagbrief van 16 april 2003 aangevoerde redenen reeds bekend waren bij IBM toen [eisende partij] op 21 maart 2003 vanaf Sint Maarten in Nederland terugkeerde en dat daarom niet gezegd kan worden dat er sprake is van een onverwijlde opzegging.
In het licht van hetgeen door IBM hieromtrent is aangevoerd, te weten dat zij via haar creditcardmaatschappij eind maart 2003 op hoogte werd gebracht van de hoge uitgaven die op Sint Maarten werden gedaan, dat dit aanleiding voor IBM vormde om direct een onderzoek daarnaar te starten, dat uit dit onderzoek feiten en omstandigheden naar voren kwamen op grond waarvan IBM het ervoor moest houden dat [eisende partij] de handtekening onder de opdrachtbevestiging zelf getekend had en dat, nadat de eerste resultaten van het onderzoek bekend waren, zij [eisende partij] op 11 april 2003 heeft uitgenodigd voor het gesprek op 16 april 2003, is die stelling van [eisende partij] onvoldoende onderbouwd. Anders dan [eisende partij] kan de kantonrechter voor het verweer dat het ontslag niet onverwijld zou zijn meegedeeld geen aanknopingspunten vinden in de door [eisende partij] overgelegde verklaring van zijn broer (productie 22 van [eisende partij]). Dat verweer van [eisende partij] wordt dan ook gepasseerd.

4.
Het antwoord op de vraag of een ontslag op staande voet kan stand houden hangt af van de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang gezien, zoals de aard en ernst van de reden of redenen die aan het ontslag ten grondslag is of zijn gelegd, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Aan de hand van deze maatstaf zullen de door IBM aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen getoetst moeten worden.

5.
IBM heeft als ontslagreden onder meer aangevoerd dat zij het er voor moet houden dat [eisende partij] zelf de handtekening van [A] onder de opdrachtbevestiging heeft gezet en dat hij deze dus gefalsificeerd heeft. Ten bewijze van deze stelling is op verzoek van IBM een voorlopig getuigenverhoor gehouden.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft IBM aangevoerd, summier samengevat, dat [eisende partij] als enige een urgent belang had bij het verkrijgen van een getekend contract, dat de omstandigheden waaronder het contract op 26 februari 2003 werd ontvangen als “verdacht” zijn aan te merken en dat de personen die [eisende partij] als mogelijke “daders” trachtte aan te wijzen –[B] en [A]- blijkens de door hen als getuigen in het voorlopige getuigenverhoor afgelegde verklaringen de handtekening niet hebben gezet, zodat [eisende partij] als enige belanghebbende overblijft bij het verkrijgen van een handtekening. Daarnaast heeft IBM nog aangevoerd dat [eisende partij] geen sluitende en geloofwaardige verklaring heeft kunnen geven over zijn activiteiten en “where-abouts” op 26 februari 2003. In dit verband heeft IBM aangevoerd dat [eisende partij] ter terechtzitting bij het hof in verband met het hoger beroep slechts een uiterst vaag antwoord heeft gegeven op de vraag waar hij precies was geweest in de middag van 26 februari 2003, terwijl hij nadien als getuige in de contra-enquete in het voorlopige getuigenverhoor heeft verklaard een groot deel van die middag in gesprek te zijn geweest met [C]. Bovendien blijkt volgens IBM uit de door haar als productie 21 overgelegde e-mailcorrespondentie dat het gesprek tussen [eisende partij] en [C] heeft plaatsgevonden aan het eind van de ochtend van 26 februari 2003, terwijl dat gesprek niet langer heeft geduurd dan een half uur tot drie kwartier. Daarbij komt volgens IBM dat ook wanneer afgegaan zou worden op de getuigenverklaring van [eisende partij] er nog steeds een gat van meer dan een uur zit waarbinnen [eisende partij] kan zijn afgereisd naar Bussum.
Tenslotte heeft IBM nog gewezen op een brief van [D] (de ex-echtgenote van [eisende partij]) waaruit volgens IBM blijkt dat [eisende partij] tegen [D] had gezegd hij de middag van 26 februari 2003 naar Bussum zou gaan.
Dat [eisende partij] de handtekening onder de opdrachtbevestiging gefalsificeerd heeft, is naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende komen vast staan. Immers -gelijk ook het hof Arnhem heeft overwogen in haar arrest van 3 augustus 2004 in rechtsoverweging 2.3- naast het door IBM geschetste scenario waarin [eisende partij] het contract met de valse handtekening heeft gefaxt vanaf een postkantoor in Bussum, blijft de mogelijkheid bestaan dat een ander of anderen, al dan niet op instigatie van de stichting Dire het contract heeft of hebben getekend en gefaxt. De verklaringen van de door IBM voorgebrachte getuigen laten die mogelijkheid onverlet. De verklaring van [C] omtrent duur en tijdstip van het op 26 februari 2003 met [eisende partij] plaatsgevonden hebbende gesprek maakt zulks niet anders. Evenmin doet daaraan af de brief van [D], ook niet bezien in samenhang met de verklaring van [C]. Anders dan IBM heeft aangevoerd blijkt uit laatstgemelde brief niet dat [eisende partij] op het moment dat de fax werd verzonden buiten het kantoor van IBM en in de buurt van Bussum was. In die brief verklaart [D] immers niet meer, samengevat, dan dat zij in de ochtend van 26 februari 2003 door [eisende partij] werd gebeld met de mededeling dat hij s’middags niet thuis kon komen omdat hij een zakenbespreking had, die bij Jan Tabak aan de A-1 zou zijn. Dat hij die middag daadwerkelijk in Bussum geweest is, blijkt daar niet uit.
Het ligt op de weg van IBM om bewijs te leveren van haar stelling dat [eisende partij] zelf de handtekening onder de opdrachtbevestiging heeft gezet. Daartoe heeft op haar verzoek het voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Nu op basis van de in dat kader afgelegde getuigenverklaringen dat bewijs niet geleverd kan worden geacht en IBM niet heeft aangegeven dat zij dat bewijs nog anderszins kan leveren –behoudens dan door het doen horen van [C] en [D] als getuigen, wier verklaringen, gelijk uit het voorgaande volgt en wat daar verder ook van zij, voor het te leveren bewijs niet relevant zijn- is onvoldoende komen vaststaan dat [eisende partij] de handtekening onder de opdrachtbevestiging heeft gezet en dat hij deze dus vervalst heeft. De hierop gebaseerde ontslagreden kan het ontslag op staande voet derhalve niet rechtvaardigen.

6.
IBM heeft voorts als ontslagreden reden aangevoerd dat [eisende partij] IBM-medewerkers heeft opgedragen zich uit te geven als medewerkers van de Stichting Dire en om telefoon- en faxnummers van IBM te gebruiken alsof het telefoon-en faxnummers van de Stichting Dire betroffen. Zonder nader toelichting, die echter niet gegeven is, kan niet worden ingezien waarom deze handelwijze van [eisende partij] een dringende reden vormt als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, zulks mede gelet op de door [eisende partij] voor zijn handelwijze gegeven verklaring, te weten dat hij aldus gehandeld heeft om een scheiding aan te brengen tussen de activiteiten en verantwoordelijkheden van IBM enerzijds en die van de Sichting Dire anderzijds.

7.
IBM heeft voorts betoogd dat haar besluit om [eisende partij] op staande voet te ontslaan mede was ingegeven door de omstandigheid dat [eisende partij] een externe consultant heeft ingehuurd in strijd met de betreffende interne procedureregels en dat bovendien nog tijdens een vacaturestop. In het licht van het door [eisende partij] hiertegen onder meer gevoerde verweer, te weten dat hij meende uit hoofde van zijn functie van executive bevoegd te zijn dergelijke consultants in te huren, dat IBM ook tijdens algemene vacaturestops regelmatig gesprekken voert met sollicitanten en dat [eisende partij] zelf is aangenomen tijdens een algemene vacaturestop, had het op de weg van IBM gelegen haar betoog nader te onderbouwen, hetgeen zij echter onvoldoende gedaan heeft. IBM heeft niet meer gesteld dan dat [E] [eisende partij] had meegedeeld dat er een vacaturestop was en dat [eisende partij] uit hoofde van zijn functie bekend behoorde te zijn met de betreffende procedureregels. Dat [eisende partij], kort gezegd, onbevoegdelijk een externe consultant heeft ingehuurd en dat dit een dringende reden vormt, is dan ook onvoldoende komen vast staan.

8.
Aan het ontslag op staande voet heeft IBM voorts ten grondslag gelegd dat [eisende partij] zonder toestemming naar Sint Maarten is afgereisd en dat hij via een ander reisbureau dan waar IBM normaliter zaken mee doet, die reis heeft geregeld. IBM heeft zich onder meer beroepen op de verklaringen die [E] heeft afgelegd (haar schriftelijke verklaring en hetgeen zij als getuige heeft verklaard). [eisende partij] heeft hiertegen ingebracht dat hij niet op de hoogte was van de procedurevoorschriften met betrekking tot het boeken van reizen. Die zaken werden volgens hem nu juist uitgevoerd door [E]. Voorts heeft [eisende partij] weliswaar erkend dat hij de tickets heeft geboekt via een ander reisbureau dan het vaste reisbureau van IBM, maar hij meende de tickets aldaar goedkoper te kunnen boeken.
Dat [eisende partij] de reis naar Sint Maarten heeft geboekt via een ander reisbureau dan het reisbureau waar IBM normaliter mee in zee gaat, levert naar het oordeel van de kantonrechte niet een zodanige reden op dat dit het ontslag op staande voet kan rechtvaardigen, mede gelet op de door [eisende partij] gegeven verklaring voor zijn handelwijze.
Voorts wordt het door IBM ingenomen standpunt dat [eisende partij] zonder toestemming is afgereisd naar Sint Maarten niet gevolgd. IBM heeft immers eveneens betoogd dat [C] aan [eisende partij] toestemming heeft gegeven om naar Sint Maarten is vertrekken. IBM heeft dan wel gesteld dat de gegeven toestemming uitsluitend voor [eisende partij] gold en dat hij geen toestemming had om met veertien anderen te vertrekken maar, gelet op de onweersproken gebleven stelling van [eisende partij] dat hij als executive bevoegd was om met een team naar het buitenland te reizen, is die stelling van IBM naar het oordeel van de kantonrechter slechts relevant als [C] bij het geven van zijn toestemming bedongen zou hebben dat [eisende partij] alleen zou gaan. Daarvan is evenwel niets gebleken. Indien IBM heeft bedoeld te stellen dat [eisende partij] had moeten begrijpen dat de toestemming slechts hem betrof, is dat onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarvoor vormt de e-mail van [C] aan [eisende partij] van 27 februari 2003 (indien IBM dat heeft willen betogen) in elk geval onvoldoende aanwijzing, met name nu die e-mail is gevolgd door een e-mail van [eisende partij] van 6 maart 2003 aan [C] (met afschrift aan, kort gezegd, het management van IBM) waarin [eisende partij] ampel ingaat op het Dire-project en waarin hij aangeeft voornemens te zijn naar Sint Maarten af te reizen, terwijl vaststaat dat op die e-mail geen afwijzende reactie is gekomen. Daarbij komt nog dat ook het overgelegde stuk uit het interview met [B] (productie 6 bij productie 6 van IBM) er op lijkt te duiden dat IBM er mee bekend was dat [eisende partij] met een team zou afreizen. Daarin staat onder meer: “[J] vertelde dat hij ook benaderd was om mee te gaan naar Sint Maarten. De eerste lijst had zo’n 30 namen. [J] verbaasde zich hierover en heeft eea aan [L] gemeld”.

9.
IBM heeft voorts onder meer als reden van ontslag aangevoerd dat [eisende partij] in verband met zijn verblijf op Sint Maarten financiële verplichtingen tot een bedrag van circa € 270.000,00 is aangegaan waartoe hij niet gerechtigd was. Dit bedrag vormt volgens IBM schade voor haar onderneming, omdat er geen dekking tegenover staat. Volgens IBM is een dergelijke uitgave vanuit zakelijk oogpunt onverantwoord en in ieder geval exorbitant binnen IBM, mede als bezien wordt dat sprake was van een commercieel belang voor IBM van slechts € 150.000,00. IBM heeft tevens gewezen op de ongehoordheid van sommige uitgaven. Zo heeft [eisende partij] volgens IBM de Amerikaanse entertainmentgroep “Paper Dolls” laten overkomen voor USD 30.653,00. Voorts is [eisende partij] met een groep van 15 personen naar Sint Maarten afgereisd, waar een reis van 4 a 5 personen gebruikelijk is, terwijl IBM het er tevens voor moet houden dat een groot deel van die meegereisde personen persoonlijke vrienden van [eisende partij] waren. Daarnaast heeft [eisende partij] volgens IBM een villa op Sint Maarten gehuurd voor circa USD 15.000,00 en heeft hij meerdere feesten gehouden, waaronder tenminste één grootschalig feest waarmee circa USD 19.000,00 gemoeid was.
Volgens [eisende partij] heeft IBM geen concrete gegevens met betrekking tot de financiële verplichtingen verstrekt en is de door IBM gestelde schade niet naar behoren onderbouwd. Zo heeft [eisende partij] (naar hij stelt) gemotiveerd aangegeven dat de door IBM overgelegde declaratie van East West Technologies geen basis heeft. [eisende partij] heeft voorts verwezen naar zijn pleitnota in kort geding en naar de door hem overgelegde producties. De kosten die tot dusverre aan het project zijn besteed hebben volgens [eisende partij] circa € 140.000,00 bedragen. Volgens [eisende partij] is niet ongebruikelijk bij IBM dat de kosten voor de baten uitgaan. Hij heeft ook nooit inzage gehad in de uitkomsten van het project. Een grootschalig feest heeft hij nooit georganiseerd. De “Paper Dolls” worden volgens hem van tijd tot tijd ingezet door IBM.

10.
De kantonrechter begrijpt de stelling van IBM dat [eisende partij] financiële verplichtingen is aangegaan waartoe hij niet gerechtigd was en dat zulks een ontslag op staande voet oplevert aldus, dat zij zich enerzijds op het standpunt stelt dat die uitgaven gelet op de exorbitante totale omvang daarvan, afgezet tegen het verwachte rendement van het Dire-project, onaanvaardbaar waren en anderzijds dat die uitgaven ook op zichzelf bezien, vanwege de aard van sommige posten, onacceptabel waren.

11.
De stelling dat de omvang van de uitgaven het ontslag op staande voet rechtvaardigt, wordt niet gedeeld.
Vooreerst heeft IBM dan wel een kostenoverzicht overgelegd (productie 9 bij haar appeldagvaarding) dat sluit op een totaal bedrag van € 270.375,88, maar van dat bedrag blijkt slechts een bedrag van € 202.628,53 door IBM daadwerkelijk betaald te zijn. Dit verschil blijkt met name te wijten te zijn aan het niet betalen van de factuur van East West Technologies ten belope van € 56.000,00. Ten aanzien van deze factuur heeft [eisende partij] nu juist gemotiveerd aangegeven dat deze ongegrond is. Daarbij komt dat die factuur blijkens het kostenoverzicht niet gerelateerd is aan het Dire-project, maar aan de nieuwe “business opportunity”, waarvoor activiteiten zijn verricht in de tweede week op Sint Maarten. Dit geldt blijkens het kostenoverzicht tevens voor een deel van de kosten vermeld bij “diversen”en “Amex” (item 11). Wat het te verwachten rendement van de nieuwe “business opportunity” was, is evenwel gesteld noch gebleken.
Er redelijkerwijze van uitgaande dat slechts de helft van de bij “diversen” en “Amex” gemelde uitgaven (een bedrag van circa € 23.000,00) zijn gemaakt in het kader van het Dire-project en voorts de factuur van East West Technologies buiten beschouwing latende, kan niet gezegd worden, nu het rendement van het Dire-project was begroot op € 150.000,00, dat [eisende partij], vanwege de omvang van de door hem in het kader van het Dire-project gedane uitgaven, dermate onverantwoord heeft gehandeld dat dit zijn ontslag op staande voet rechtvaardigde. Weliswaar lijkt een dergelijke handelwijze zakelijk gezien niet zo verstandig, maar dit levert niet zonder meer een dringende reden op, mede gezien in het licht van de aard en inhoud van de functie van executive, die nu eenmaal een grote mate van handelingsvrijheid met zich bracht.

12.
Ten aanzien van haar stelling dat de door [eisende partij] in verband met zijn verblijf op Sint Maarten gedane uitgaven op zichzelf gezien, vanwege de aard van sommige uitgavenposten, het ontslag op staande voet rechtvaardigen, wordt het volgende overwogen.

13.
Voor wat betreft de beweerd gehouden feesten heeft [eisende partij] betwist dat die hebben plaatsgevonden, terwijl IBM dit verder niet aannemelijk heeft gemaakt, hetgeen –middels bijvoorbeeld overlegging van verklaringen van feestgangers- toch eenvoudig geweest zou zijn. De enkele vermelding op het kostenoverzicht van deze post (item 11) en de onbenoemde (verder ook niet toegelichte) afschrijvingen op de bedrijfsrekening zijn van onvoldoende betekenis. Aan de stelling van IBM dat [eisende partij] feesten heeft gehouden, wordt dan ook voorbij gegaan.

14.
Voor wat betref het afhuren van de villa is door [eisende partij] aangevoerd, dat dit mede bedoeld was om besprekingen in een representatieve sfeer te laten plaats vinden en voorts om de kosten van individuele hotelkamers en vergaderruimtes te beperken. Mede gelet op dit door [eisende partij] gevoerde verweer kan de blote stelling van IBM dat [eisende partij] een luxueuze villa heeft gevoerd, niet zonder meer tot het oordeel leiden dat de desbetreffende uitgave zodanig onverantwoord was dat dit een dringende reden oplevert.

15.
Voor wat betref het verwijt aan [eisende partij] dat hij reis- en verblijfkosten van 15 personen ten laste van IBM heeft laten komen, heeft IBM gesteld dat gebruikelijk hooguit 4 à 5 personen mee op reis gaan, terwijl [eisende partij] met 15 personen naar Sint Maarten is afgereisd. Voorts heeft IBM aangevoerd dat zij het er voor moet houden dat zich onder de groep van 15 personen persoonlijke vrienden en/of zakelijke relaties van [eisende partij] bevonden, terwijl het meenemen van persoonlijke vrienden nimmer voorkomt en niet is toegestaan. Tenslotte heeft IBM aangevoerd dat het ongebruikelijk is dat ondersteunend personeel meegaat.
[eisende partij] heeft betwist dat gebruikelijk hooguit 4 à 5 personen mee op reis gaan. Tevens is het volgens hem zo dat er twee secretaresses zijn meegegaan, evenwel in de hoedanigheid van pr-medewerksters. Voorts heeft [eisende partij] nog aangevoerd dat er ook een aantal externe kontakten bij het project betrokken waren en dat die eveneens zijn meegereisd.
De stelling van IBM dat gebruikelijk hooguit 4 à 5 personen mee op reis gaan, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat die enkele omstandigheid nog niet zonder meer met zich brengt dat het [eisende partij] niet was toegestaan met 15 personen naar Sint Maarten af te reizen. Mede als in aanmerking wordt genomen dat hij als executive zeer vergaande bevoegdheden had, valt zonder nader toelichting, die ontbreekt, niet goed in te zien waarom hij niet met 15 personen naar Sint Maarten had mogen vertrekken.
Het betoog van IBM dat zich onder het gezelschap van [eisende partij] persoonlijke vrienden en/of zakelijke relaties van hem bevonden en dat het ongebruikelijk is dat ondersteunend personeel mee op zakenreis gaat, kan IBM evenmin baten. Vooreerst is niet gesteld of gebleken dat deze omstandigheden als dringende reden gelijktijdig met de opzegging aan [eisende partij] zijn medegedeeld, laat staan dat gebleken is dat [eisende partij] voorafgaande aan de opzegging in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten. Het verslag van het ontslag gesprek van 16 april 2003 maakt daar ook geen melding van. Dat het [eisende partij] aanstonds duidelijk geweest moet zijn dat ook deze omstandigheden als dringende reden ten grondslag werden gelegd aan zijn ontslag, is niet komen vast staan. Kan reeds hierom voormeld betoog IBM niet baten, daarbij komt nog dat dit betoog onvoldoende onderbouwd is. Zo is gesteld noch gebleken dat het niet toegestaan is, dat zakelijke relaties mee op zakenreis gaan. Integendeel, uit de verklaring die [E] als getuige heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat zulks wel vaker voorkomt. Zij heeft onder meer verklaard: “[eisende partij] wilde ook klanten meenemen naar Sint Maarten. Dat het klanten waren kon ik opmaken uit de namenlijst. Daarop kwamen namen voor van personen die ik gebeld had. Als je klanten mee wilt nemen op vliegreizen dan gelden de zelfde procedurele voorschriften.” Voorts heeft IBM eerst bij conclusie van dupliek in conventie gemotiveerd waarom zij het er voor moet houden dat [eisende partij] zakelijke relaties en/of persoonlijke vrienden heeft meegenomen. Dat is tardief, met name als in aanmerking wordt genomen dat IBM dit ook al in de kortgeding en ontbindingsprocedures naar voren had kunnen brengen, hetgeen zij niet gedaan heeft.
Tenslotte heeft IBM niet duidelijk gemaakt wat zij onder ondersteunend personeel verstaat. Voorzover zij daarmee doelt op de twee secretaresses die [eisende partij] heeft meegenomen, dan wordt geoordeeld dat het enkele feit dat het meenemen van secretaresses ongebruikelijk is bij IBM dit niet zonder meer kan leiden tot een ontslag op staande voet. Bovendien is geenszins aannemelijk gemaakt dat dit ongebruikelijk is.
Op grond van dit alles wordt geoordeeld dat de omstandigheid dat [eisende partij] met 15 personen naar Sint Maarten is vertrokken en dat zich, naar IBM heeft gesteld, persoonlijke vrienden en/of zakelijke relaties van [eisende partij] alsmede ondersteunend personeel hebben bevonden, het ontslag op staande voet niet kan rechtvaardigen.

16.
Voor wat betreft het contracteren van de “Paper Dolls” is door IBM aangevoerd dat de kosten die met deze vorm van promotie waren gemoeid (USD 30.653,00) in het algemeen al ongehoord zijn binnen IBM en dat zij in ieder geval in geen verhouding staan tot het (financieel) belang van het project. Tenslotte valt volgens IBM niet in te zien welk belang zou kunnen zijn gediend met het laten overvliegen van de “Paper Dolls” nu zij niet mochten optreden op het terrein van de Regatta, de plek waar [eisende partij] potentiële klanten voor zijn project zou kunnen ontmoeten.
[eisende partij], volgens wie IBM bij tijd en wijle de “Paper Dolls” inhuurt, heeft niet betwist dat vóór de overkomst van de “Paper Dolls” reeds vaststond, dat zij niet zouden worden toegelaten tot de Heineken Regatta. Hij heeft echter aangevoerd, hetgeen verder onweersproken is gebleven, dat de groep bij andere evenementen is opgetreden, welke tijdens de Regatta door andere organisaties op Sint Maarten werden georganiseerd. In het licht van deze niet betwiste stelling van [eisende partij], gevoegd bij zijn niet weersproken stelling dat de “Paper Dolls” van tijd tot tijd door IBM worden ingezet, wordt geoordeeld dat ook het laten overkomen van de “Paper Dolls” het ontslag op staand voet niet kan rechtvaardigen.

17.
Op grond van al het vorenstaande kan tot geen andere conclusie gekomen worden dan dat het ontslag op staande voet niet in stand kan blijven. Dit betekent dat de vordering als vermeld onder A. in het petitum van de dagvaarding zal worden toegewezen.

18.
Ook de vordering tot doorbetaling van het loon en emolumenten zal worden toegewezen.
IBM heeft niet betwist dat het loon van [eisende partij] € 10.908,17 bruto per maand bedraagt. Daarvan kan dan ook worden uitgegaan. Ook tegen de door [eisende partij] in de dagvaarding onder de punten 3. en 51. genoemde emolumenten is geen afzonderlijk verweer gevoerd, behoudens tegen zijn stelling dat hem € 750,00 per maand toekomt als netto-equivalent voor het privé-gebruik van de lease-auto. Dat het privé-gebruik van de auto als loon in natura onderdeel uitmaakte van het salaris van [eisende partij], gelijk [eisende partij] stelt, is echter onvoldoende aannemelijk geworden. Nu de arbeidsovereenkomst hieromtrent niets bepaald wordt het voor gehouden dat, gelijk IBM stelt, het gebruik van de lease-auto was gekoppeld aan de ambulante status van [eisende partij]. Dat [eisende partij] ook privé mocht beschikken over de auto maakt nog niet dat het gebruik van de lease-auto als loon in natura dient te worden aangemerkt.
Op grond van dit alles, en voorts gelet op de beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 26 juli 2004, waarbij de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 september 2004 voorwaardelijk is beëindigd, zal de vordering sub B. in het petitum van de dagvaarding in voege als hierna te melden worden toegewezen.
In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gezien de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De onweersproken gebleven rentevordering zal worden toegewezen.

19.
IBM heeft nog verzocht de loonvordering te matigen op grond van artikel 7:680a BW. Van omstandigheden op grond waarvan toewijzing van de loonvordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden, is echter niet gebleken.
IBM heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat [eisende partij] zich de facto bij zijn schorsing en het ontslag op staande voet heeft neergelegd en dat hij daartegen geen wezenlijk bezwaar heeft gemaakt. Dit is echter onnavolgbaar. De inhoud van de brieven van [eisende partij] van 4 april 2003 en 25 april 2003 is daarmee in tegenspraak. Uit die brieven blijkt tevens dat [eisende partij], anders dan IBM stelt, aanspraak heeft gemaakt op werkhervatting. Dat [eisende partij] vier maanden gewacht heeft met het aanvechten met zijn ontslag kan, anders dan IBM stelt, dan ook niet worden volgehouden. Hij heeft dan wel eerst op 14 augustus 2003 een kort geding aanhangig gemaakt, maar dit is een omstandigheid die geheel voor risico van IBM komt, te meer nu zij niet in heeft willen gaan op een voordien gedaan voorstel van [eisende partij] om tot schikkingsoverleg te komen.
Voorts heeft IBM nog aangevoerd dat [eisende partij] al naar gelang het hem uitkomt een beroep doet op het verweer van een psychische stoornis en dat het geen pas geeft om met een dergelijk verweer om te sprongen. Volgens IBM stelt [eisende partij] de ene keer wèl dat hij aan een geestesstoornis heeft geleden en de andere keer doet hij het voorkomen alsof hij nooit aan een geestesgesteldheid heeft geleden. Niet valt echter in te zien waarom deze omstandigheid –waarvan, gelet op het daartegen door [eisende partij] gevoerde verweer overigens onvoldoende gebleken is- tot matiging van de loonvordering aanleiding zou moeten geven. Dat zou slechts het geval kunnen zijn als het eerste voorwaardelijke ontbindingsverzoek zou zijn toegewezen vanwege de stelling van [eisende partij] dat hij manisch was. Anders dan IBM echter stelt, blijkt uit de desbetreffende beschikking dat de kantonrechter geheel los van het antwoord op de vraag of [eisende partij] als dan niet aan een geestesziekte leed tot afwijzing van het verzoek is gekomen.
Nu ook overigens niet is gebleken van omstandigheden die tot matiging nopen, zal het verzoek van IBM tot matiging van de loonvordering niet worden toegewezen.

20.
De vordering tot vergoeding van door [eisende partij] gemaakte onkosten tot een bedrag van € 34.624,55 zal eveneens worden toegewezen. IBM heeft hier tegen ingebracht dat zij die kosten –voorzover die voor vergoeding in aanmerking kwamen- reeds heeft vergoed. Dit heeft [eisende partij] echter betwist. Het lag dan ook op de weg van IBM om aannemelijk te maken dat zij daadwerkelijk die kosten dan wel een gedeelte daarvan heeft vergoed. Dat heeft zij niet gedaan. Het wordt er dan ook voor gehouden dat [eisende partij] het gevorderde nog toekomt. Ook de verder onweersproken gebleven vordering tot betaling van rente hierover komt voor toewijzing in aanmerking.

21.
De vordering als vermeld onder E. van de dagvaarding zal evenzeer worden toegewezen, althans voorzover deze ziet op terugbetaling van de ingehouden eigen bijdragen pensioenpremie. [eisende partij] heeft gemotiveerd gesteld dat in strijd met hetgeen partijen zijn overeengekomen IBM maandelijks vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst een bedrag van € 401,32 vanwege eigen bijdrage pensioenpremie op zijn salaris heeft ingehouden. IBM heeft hier tegen ingebracht dat de kwestie in januari 2002 tussen [eisende partij] en de afdeling Human Recources is besproken en ook is afgehandeld. Dit heeft [eisende partij] echter betwist en is door IBM geenszins aannemelijk gemaakt. Voorts is door IBM nog aangevoerd dat de maandelijkse inhouding heeft plaats gevonden in overeenstemming met het Pensioenreglement. Die enkele stelling is, bij gebreke van enige nadere toelichting en mede gelet op pagina 2, vierde alinea van de arbeidsovereenkomst van [eisende partij], waar expliciet staat vermeld dat geen eigen pensioenbijdrage op het maandelijkse salaris zal worden ingehouden, onvoldoende om aan toewijzing van de vordering tot terugbetaling in de weg te kunnen staan.
Er worden termen aanwezig geacht de gevorderde verhoging ex artikel 7: 625 BW te beperken tot 15%. Ook de over dit alles nog gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. In zoverre komt de vordering sub E. in het petitum van de dagvaarding voor toewijzing in aanmerking. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen. Aan de arbeidsovereenkomst is, gelet op de beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 26 juli 2004, per 1 september 2004 immers een einde gekomen.

22.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen, zij het tot een lager bedrag dan gevorderd. Dat de gemachtigde van [eisende partij] werkzaamheden heeft verricht, die de gevorderde vergoeding kunnen rechtvaardigen, is voldoende aannemelijk gemaakt. De hoogte van de gevorderde vergoeding zal echter beperkt worden overeenkomstig de staffel die in kantonrechterzaken geldt. Dit betekent, gelet op de omvang van het totale bedrag waartoe IBM zal worden veroordeeld, dat [eisende partij] aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 5.540,00 toekomt. Ook de gevorderde rente hierover vanaf de dag der dagvaarding zal worden toegewezen. Het is voldoende komen vaststaan dat die kosten inmiddels daadwerkelijk zijn gemaakt.

23.
De gevorderde schadevergoeding vanwege kosten van rechtsbijstand zal worden afgewezen. Voor verrichtingen in verband met procedures plegen de in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten (uitputtend) een vergoeding in te sluiten. Daarbuiten is voor een vergoeding van die verrichtingen geen plaats.

24.
IBM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

In reconventie

25.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist zullen de vorderingen in reconventie worden afgewezen.

26.
IBM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter:

In conventie

– bepaalt dat het aan [eisende partij] verleende ontslag nietig is;

– veroordeelt IBM om aan [eisende partij] te betalen het aan hem toekomende salaris vanaf 1 april 2003 tot
1 september 2004 ad € 10.908,17 bruto per maand, vermeerderd met de emolumenten als
vermeld onder de punten 3. en 51. in de dagvaarding -behoudens het netto-equivalent voor het
gebruik van de lease-auto ad € 750,00 per maand- alsmede vermeerderd met de wettelijke rente
over dit salaris en de emolumenten vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der
betaling;

– veroordeelt IBM om aan [eisende partij] te voldoen een bedrag van € 34.624,55 wegens niet uitgekeerde
declaraties terzake van projectonkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
23 maart 2003;

– veroordeelt IBM om aan [eisende partij] te voldoen wegens buitengerechtelijke incassokosten een bedrag
van € 5.540,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2003;

– veroordeelt IBM om aan [eisende partij] te betalen wegens ten onrechte ingehouden loon terzake van
eigen pensioenbijdrage ad € 401,32 per maand, te rekenen vanaf 1 september 2001 tot aan de
datum dat die inhouding heeft voortgeduurd, vermeerderd met de tot 15 % gematigde
wettelijke verhoging hierover alsmede met de wettelijke daarover en over de wettelijke
verhoging vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;

– veroordeelt IBM in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] gevallen,
bepaald op:
* € 3.625,00 voor salaris gemachtigde;
* € 81,16 voor explootkosten;
* € 162,00 voor vastrecht;

– verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

– wijst af het meer of anders gevorderde.

In reconventie

– wijst de vorderingen af;

– veroordeelt IBM in de kosten van het geding. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde
van [eisende partij] gevallen, begroot op € 1.087,50 voor salaris gemachtigde.

(bron: www.rechtspraak.nl)