Non actiefstelling – wanneer toegestaan | arbeidsrecht advocaat

Als ontslag en arbeidsrecht advocaat krijgen wij ook te maken met schorsing of non-actiefstelling.

Indien een werknemer wordt geschorst mag hij zijn werkzaamheden niet meer te verrichten. Schorsing komt vaak voor na een conflict of (hangende een onderzoek) ter voorbereiding op een ontslag.

Wanneer is op non-actiefstelling toegestaan?

In de wet is niet uitdrukkelijk bepaald dat een werknemer recht heeft op werk (en om die reden moet worden toegelaten tot zijn arbeidsplaats).

Meer dan veertig jaar geleden – op 26 maart 1965 – heeft de Hoge Raad overwogen dat de wetgever geen algemene regel heeft willen stellen ten aanzien van het recht van de werknemer op feitelijke tewerkstelling. De beantwoording van de vraag of een werknemer recht heeft op tewerkstelling in zijn eigen functie hangt af van de aard van de arbeidsovereenkomst, van de overeengekomen arbeid, alsmede van de bijzondere omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft dit naderhand nog een bevestigd in zijn uitspraak inzake Chelbi/Klene (HR 12 mei 1989, NJ 1989, 801 (Chelbi/Klene)).

Wel is in de wet bepaald dat de werkgever zich moet gedragen zoals een’goed werkgever betaamt’ . Dit zelfde is bepaald voor de werknemer, met dien verstande dat hij zich dan dient gedragen ‘zoals een goed werknemer betaamt’ (artikel 7: 611 BW).

Door de kantonrechters wordt doorgaans aangenomen dat een werknemer op grond van het bepaalde in artikel 7:611 BW het recht heeft om tewerk te worden gesteld, behalve wanneer de werkgever goede redenen heeft om de werknemer niet tot zijn arbeidsplaats toe te laten. Daarbij wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Bijvoorbeeld, de duur van het dienstverband, het functioneren van de werknemer (ook in het verleden), de vraag of er functioneringsgesprekken hebben plaatsgevonden, de reden voor de schorsing, enz.

Aldus wordt een afweging gemaakt tussen het belang van werkgever om werknemer te schorsen of non-actief te stellen en het belang van werknemer om op zijn arbeidsplaats te worden toegelaten. Daarbij zij opgemerkt, dat het belang van werknemer meestal hierin is gelegen, dat hij zich door de schorsing gekwetst en aangetast voelt in zijn eer en goede naam.

Een goed werkgever moet aldus alle betrokken belangen tegen elkaar afswegen. En indien de schorsing geen enkel redelijk belang dient, althans niet opweegt tegen het belang van werknemer om te worden toegelaten tot zijn arbeidsplaats, handelt de werkgever, indien hij toch tot schorsing overgaat, niet zoals een goed werkgever betaamt.

De werknemer dient echter wel actief op te treden als hij het niet eens is met de schorsing.

Voor wat betreft de loondoorbetaling bij schorsing nog het volgende. In beginsel heeft een werknemer geen recht op loon indien hij niet werkt (artikel 7:627 BW). Maar indien de werknemer de overeengekomen arbeid niet verricht o.g.v. een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, ehoudt hij wel recht op loon (zie artikel 7:628 lid 1 BW). De Hoge Raad oordeelde in 2003 in de zaak Van der Gulik/V&P dat een schorsing of een op non-actiefstelling in de risicosfeer van de werkgever ligt en een oorzaak is die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.

Aldus behoudt een werknemer tijdens schorsing of non-actiefstelling in principe recht op loon. Ook indien de werkgever gegronde redenen had om de werknemer te schorsen of op non-actief te stellen en de schorsing of op non-actiefstelling aan de werknemer zelf is te wijten.