Uitleg overeenkomst en eventueel executiegeschil

De zaak die hier aan de orde is draait om het volgende. Drie partijen, A, B en C gaan gezamenlijk een huurovereenkomst aan met een verhuurder. Vervolgens richten zij de B.V ´De Kamer´ op (hierna ‘De Kamer’) en exploiteren zij vanuit De Kamer een horecagelegenheid in het gehuurde. De Kamer betaald vanaf de exploitatie de huur voor de ruimte aan de verhuurder. En tot zekerheid van betaling van de huur verstrekt De Kamer een pandrecht op haar inventaris.

Helaas is het restaurant na een paar jaar geen succes meer en ontstaat een huurachterstand.

De verhuurder ziet nu een probleem. Zijn huurovereenkomst heeft hij gesloten met A, B en C, maar van wie moet hij onder deze omstandigheden nakoming van de huurovereenkomst vorderen. Zijn dit A, B en C of is dat De Kamer? En hoe zit dat dan met de pandovereenkomst die immers is aangegaan met De Kamer?

De rechtbank overweegt  in die zaak, samengevat, als volgt

Met betrekking tot de huurder

Op de huurovereenkomst staan de handtekeningen van verhuurder en die van A, B en C afzonderlijk. Ingevolge het bepaalde in artikel 157 Rechtsvordering levert een onderhandse akte, waartoe de schriftelijk getekende huurovereenkomst gerekend dient te worden, tussen partijen dwingend bewijs op. Partijen A, B en C konden dit dwingend bewijs ontkrachten middels tegenbewijs maar dat hebben zij nagelaten. De huurachterstand hebben zij dus, als rechtmatige huurders, laten ontstaan.

De huurovereenkomst met A, B en C zal worden ontbonden omdat de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dit rechtvaardigt.

Met betrekking tot het pandrecht

Het pandrecht is, gelet op de pandakte, door De Kamer gevestigd voor al hetgeen de verhuurder uit hoofde van de huurovereenkomst van haar te vorderen heeft. Naar de letterlijke tekst van deze bepaling is het pandrecht derhalve niet gevestigd voor hetgeen partijen A, B en C jegens de verhuurder uit hoofde van de door hen gesloten huurovereenkomst verschuldigd zijn.

De pandakte dient echter te worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex criterium. Dit houdt in dat het aankomt op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkanders verklaringen hebben begrepen en redelijkerwijs hebben mogen begrijpen.

Uit de omstandigheden die voor de rechtbank zijn gepresenteerd kan worden afgeleid dat het de pandakte niet naar haar letterlijke tekst moet worden uitgelegd. Het moet gelezen worden als was het pandracht door De Kamer verstrekt tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen de verhuurder uit hoofde van de huurovereenkomst van partijen A, B en C te vorderen heeft of zal krijgen.

De vordering van de verhuurder dat partijen A, B en C de executie van de op basis van het pandrecht gelegde conservatoir beslag dienen te gedogen wordt evenwel afgewezen. En wel  omdat dit geen geldige vordering is; de vraag of de verhuurder al dan niet op juiste gronden haar pandrecht te gelde maakt dient in dit geval niet door de verhuurder, maar door de pandgever, De Kamer, in een executiegeschil ter toetsing aan de voorzieningenrechter te worden voorgelegd. Bron: www.rechtspraak.nl (LJN: BV2934).

Mocht u omtrent het voorgaande vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten. U kunt ons daarvoor bellen op 030 252 35 20.