Geschil met aandeelhouders – aandeelhoudersovereenkomst | Ondernemingsrecht advocaten

Deze zaak draait om een beroep op een arbitrage beding bedongen in een aandeelhoudersovereenkomst, welk beroep wordt gedaan in een procedure waarin nakoming wordt gevorderd van een geldleningsovereenkomst. De rechtbank wijst dit beroep af omdat de aandeelhoudersovereenkomst en de overeenkomst van geldlening niet door dezelfde partijen zijn opgesteld en aangegaan.

Mocht u omtrent een geschil tussen/met aandeelhouders en/of omtrent een aandeelhoudersovereenkomst vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ondernemingsrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
261659 / HA ZA 09-26420 mei 2009
Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rolnummer: 261659 / HA ZA 09-264

Vonnis in incident van 20 mei 2009

in de zaak van

de besloten vennootschap naar Belgisch recht
ABC BVBA,
gevestigd te België,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. X,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna ABC en [gedaagde] genoemd worden.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
•  de dagvaarding
•  de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
•  de incidentele conclusie van antwoord.

1.2.  Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.  De beoordeling in het incident
2.1.  [gedaagde] vordert dat de rechtbank zich, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoer¬baar bij voorraad, onbevoegd verklaart om van het geschil tussen partijen in de hoofdzaak kennis te nemen, met veroordeling van ABC in de kosten van het incident.

2.2.  ABC voert verweer en concludeert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [gedaagde] afwijst, dan wel [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering, dan wel hem deze ontzegt, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.

2.3.  De exceptie van onbevoegdheid is vóór alle weren en daarmee tijdig door [gedaagde] opgeworpen.

2.4.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

2.5.  Begin 2005 hebben de heren [gedaagde], [aandeelhouder 2], [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] samen alle aandelen in de naamloze vennootschap naar Belgisch recht Finishing Touch N.V. overgenomen. Op 23 mei 2005 hebben zij een aandeelhoudersovereenkomst gesloten.
In artikel 9 van deze overeenkomst is, voor zover relevant, bepaald dat:
“De koopsom voor de aandelen Finishing Touch N.V. bedraagt € 305.000; de koopsom wordt in gedeelten betaald.
De aandeelhouders [aandeelhouder 1] en [gedaagde] zullen hun aandeel in deze koopsom, respectievelijk € 122.000 en € 61.000, lenen van de heer [aandeelhouder 2] of een door hem aan te wijzen vennootschap. Over hun aandeel van deze geldlening zullen en heren [aandeelhouder 1] en
[gedaagde] een rente betalen van 6% en voorts zal de lening gelijkmatig in acht jaar worden afgelost. Rente en aflossing worden per kwartaal bij achterafbetaling voldaan.”
(…)
In artikel 11 van deze overeenkomst is, voor zover relevant, bepaald dat:
“Alle geschillen en verschillen van inzicht, welke in verband met of als gevolg van de uitleg van deze overeen¬komst of bij de uitvoering daarvan tussen partijen of hun rechtverkrijgenden ontstaan, van welke aard ook en zowel juridische als feitelijke, zullen met uitsluiting van de gewone rechter (behoudens de bevoegdheid van partijen om zich tot de President van de Rechtbank in kort geding te wenden) worden beslist door één of meer doch ten hoogste drie scheidslieden. Een geschil of verschil in inzicht is ook dan aanwezig indien slechts één der partijen dat stelt.”
(…)

2.6.  Op 3 mei 2006 hebben de heren [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] alle aandelen die zij hielden in Finishing Touch N.V. overgedragen aan ABC. Op diezelfde datum is ABC toegetreden tot de aandeelhoudersovereenkomst.

2.7.  In april 2005 en april 2006 heeft NN Beheer N.V. aan [gedaagde] geld verstrekt in de vorm van een lening. [gedaagde] heeft dit geld aangewend voor de aankoop van zijn deel van de aandelen in Finishing Touch N.V.. Op 27 september 2007 hebben NN Beheer N.V. en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening ondertekend, waarin zij hun afspraken ter zake hebben neergelegd.

2.8.  Ingevolge een op 27 december 2007 tussen NN Beheer N.V. en ABC gesloten ‘overeen¬komst van subrogatie’ heeft ABC met ingang van 1 december 2007 de rechten overgenomen die NN Beheer N.V. jegens [gedaagde] kan doen gelden op grond van de leningsovereenkomst. De vorderingen van ABC in de hoofdzaak houden verband met deze overeenkomst van geldlening.

2.9.  Nu ABC een rechtspersoon naar Belgisch recht is en gevestigd is te België, dragen haar vorderingen in de hoofdzaak een internationaal karakter. Op grond van art. 2 van de in deze toepasselijke Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo), is de Nederlandse rechter, in casu de rechtbank Utrecht, in beginsel bevoegd van de vorderingen kennis te nemen, nu [gedaagde] zijn woonplaats heeft in [woonplaats]. Dit kan echter anders zijn, indien partijen ex art. 23 lid 1 EEX-Vo bij overeenkomst een ander gerecht als (exclusief) bevoegd gerecht hebben aangewezen.

2.10.  In de overeenkomst van geldlening is geen forumkeuzebeding als bedoeld in
art. 23 EEX-Vo opgenomen. De aandeelhoudersovereenkomst bevat, gezien het bepaalde in artikel 11 voorvermeld, wel een dergelijk beding, te weten een arbitragebeding.

2.11.  [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het geschil tussen partijen in de hoofdzaak op grond van dit in artikel 11 van de aandeelhoudersovereenkomst vervatte arbitragebeding aan één of meer scheidslieden dient te worden voorgelegd en de rechtbank Utrecht derhalve onbevoegd is daarvan kennis te nemen. [gedaagde] voert daartoe aan dat het gaat om een geschil betreffende de uitvoering van de aandeelhoudersovereenkomst, nu het geschil betrekking heeft op de uitvoering van de overeenkomst van geldlening, die in het kader van de aandeelhoudersovereenkomst ter beschikking is gesteld en waarvan de modaliteiten ook in die overeenkomst zijn opgenomen.

2.12.  De rechtbank deelt dit standpunt niet. Zoals ABC terecht aanvoert, zijn de aandeelhoudersovereenkomst en de overeenkomst van geldlening niet door dezelfde partijen opgesteld en aangegaan. De aandeelhoudersovereenkomst is gesloten tussen de heren [gedaagde], [aandeelhouder 2], [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3]. Hetgeen in artikel 9 van de aandeelhoudersovereenkomst ter zake van de geldlening is opgenomen, diende nog nader uitgewerkt te worden. De lening aan [gedaagde] is vervolgens niet verstrekt door de heer [aandeelhouder 2], maar door NN Beheer N.V., een derde die geen partij was bij de aandeelhoudersovereenkomst. NN Beheer N.V. was alleen gebonden aan de bepalingen die voortvloeien uit de overeenkomst van geldlening tussen haar en [gedaagde]. ABC heeft
de rechten van NN Beheer N.V. uit die leningsovereenkomst overgenomen op grond van de overeenkomst van 27 december 2007 tussen haar en NN Beheer N.V.. Het enkele feit dat ABC op enig moment is toegetreden tot de aandeelhoudersovereenkomst, heeft niet tot gevolg dat zij thans een beroep kan doen op het in die overeenkomst opgenomen arbitragebeding. De (jaren later separaat opgestelde) overeenkomst van geldlening wijkt op essentiële onderdelen af van het bepaalde in artikel 9 van de aandeelhoudersovereenkomst, te weten ten aanzien van het rentepercentage en de aflossingsmodaliteiten. In de overeenkomst van geldlening wordt niet verwezen naar enige bepaling uit de aandeelhoudersovereenkomst, in het bijzonder niet naar de geschillenregeling van artikel 11. Gelet hierop is de rechtbank, anders dan [gedaagde], van oordeel dat het geschil tussen partijen in de hoofdzaak betreffende de overeenkomst van geldlening niet onder de reikwijdte valt van het in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen arbitragebeding, zodat partijen daaraan niet gebonden zijn. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd van de vorderingen van ABC in de hoofdzaak kennis te nemen.

2.13.  De rechtbank zal de incidentele vordering afwijzen, nu de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.

2.14.  [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABC worden begroot op
EUR 452,– aan salaris advocaat (1,0 punt x tarief EUR 452,–). [gedaagde] zal voorts worden veroordeeld tot betaling van de nakosten, voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot, alsmede tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten op de wijze als hierna is bepaald.

3.  De beslissing
De rechtbank

in het incident
3.1.  wijst het gevorderde af,

3.2.  veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van ABC tot op heden begroot op EUR 452,–, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,

3.3.  veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,– aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,– aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,

3.4.  verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

in de hoofdzaak
3.5.  bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 juni 2009 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].
(bron: www.rechtspraak.nl)