Opzeggen overeenkomst – intermediairovereenkomst – agentuurovereenkomst.

Intermediairovereenkomst is te kwalificeren als agentuurovereenkomst. Opzegging intermediairovereenkomst rechtsgeldig. Ontslagvergunning niet vereist, nu BBA niet van toepassing is wegens het ontbreken van de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting.

Hebt u over een Intermediairovereenkomst en/of agentuurovereenkomst en/of de opzeggen daarvan vragen of behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze overeenkomstenrecht  advocaten aan de telefoon.

Wij zijn specialist in overeenkomstenrecht.

Bel ons nu op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH

VONNIS IN KORT GEDING

Zaaknummer : 103934 / KG ZA 03-857
Datum uitspraak: 27 januari 2004

Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch in de zaak van:

[eiseres],
h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats], gemeente [x],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 december 2003,
procureur mr. X,

tegen:

de naamloze vennootschap ABC BANK NV,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde bij gemeld exploot,
procureur mr. Y.

Partijen zullen hierna “[eiseres]” en “ABC Bank” worden genoemd.

1. De procedure

1.1. [Eiseres] heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.

1.2. De advocaat van [eiseres] heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities en producties.

1.3. De procureur van ABC Bank heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities en producties.

1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.

2. De feiten

2.1. Partijen hebben op 17 april 2003 een intermediairovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd. Artikel 10 lid 1 van die overeenkomst bepaalt dat partijen de overeenkomst zonder opgave van redenen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, op kunnen zeggen. Op 30 oktober 2003 heeft ABC Bank bij monde van haar medewerkers [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] aan [eiseres] medegedeeld dat zij op grond van voornoemd artikel had besloten tot beëindiging van de overeenkomst. Als reden gaf zij op dat [eiseres] drie relaties had aangebracht.

2.2. In haar brief van 12 november 2003 heeft ABC Bank een en ander nog nader uiteengezet en medegedeeld dat zij de overeenkomst tegen 29 februari 2004 zou opzeggen. De raadsman van [eiseres] heeft daartegen bij brief van 24 november 2003 geprotesteerd. Daarop heeft ABC Bank niet gereageerd.

2.3. ABC Bank heeft vervolgens te kennen gegeven voorbereidingen ter afwikkeling van de samenwerking te willen treffen. Zij heeft [eiseres] verzocht om in een volgende mailing aan haar relaties melding te maken van de beëindiging van de samenwerking tussen partijen per 29 februari 2004.

3. Het geschil

3.1. [Eiseres] vordert in dit kort geding, kort weergegeven, primair, ABC Bank te veroordelen tot nakoming van de intermediairovereenkomst, zulks op straffe van een dwansom, een en ander als nader in de dagvaarding omschreven. Subsidiair vordert [eiseres] ABC Bank, in geval van het eindigen van de intermediairovereenkomst per 29 februari 2004, te veroordelen de bestaande intermediairovereenkomst onverkort na te komen, zonder enige belemmering voor [eiseres] en zonder dat zij in haar mailing aan relaties gewag hoeft te maken van het eindigen van de intermediairovereenkomst, zulks op straffe van een dwangsom en als nader omschreven in de dagvaarding, een en ander met veroordeling van ABC Bank in de proceskosten.

3.2.1. [Eiseres] legt daaraan, naast bovengenoemde feiten, het navolgende ten grondslag.
De intermediairovereenkomst is een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW. [Eiseres] is werknemer in de zin van artikel 1 onder b sub 2 BBA. Ingevolge artikel 7:437 BW juncto artikel 1 BBA had ABC Bank toestemming van de juridisch functionaris van het CWI nodig voor het opzeggen van de intermediairovereenkomst. Nu ABC Bank niet beschikt over deze toestemming, is de opzeggging nietig.

3.2.2. De opzegging is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en derhalve in strijd met artikel 6:248, lid 2 BW. Waar [eiseres] geen verwijt kan worden gemaakt van de totstandkoming van de bankrelatie met de drie voormelde ondernemingen, maakt ABC Bank hier oneigenlijk gebruik van de opzeggingsmogelijkheid op grond van artikel 10 lid 1. ABC Bank heeft op grond van de door [eiseres] aangedragen informatie een zogenoemde “acceptatietoets” kunnen uitvoeren en vervolgens op basis van haar eigen bevindingen geheel zelfstandig besloten tot het aangaan van een bankrelatie met de -inmiddels gewraakte- ondernemingen. Dat dient voor rekening van ABC Bank te blijven. ABC Bank behoort de intermediairovereenkomst dan ook onverminderd na te komen.

3.3.1. Het verweer van ABC Bank tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer. ABC Bank had aanvankelijk ernstige bedenkingen met betrekking tot het aangaan van de intermediairovereenkomst met [eiseres]. ABC Bank heeft zich vooraf uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat zij met bepaalde klanten niet geassocieerd wenst te worden. Het gaat dan om ondernemingen die zich bezig houden met internationale zakelijke en ook risicovolle transacties. ABC Bank richt zich op particulieren. De toezegging van [eiseres] het klantenbestand in overeenstemming met het ABC profiel te zullen brengen, heeft laatstgenoemde uiteindelijk alsnog doen besluiten de intermediairovereenkomst met [eiseres] aan te gaan.

3.3.2. ABC Bank bestrijdt dat er voor de opzegging toestemming van de juridische functionaris van het CWI nodig zou zijn. Allereerst dient de intermediairovereenkomst niet als agentuurovereenkomst, maar als bemiddelingsovereenkomst te worden gekwalificeerd. Van toepasselijkheid van het BBA is al helemaal geen sprake, aldus ABC Bank. Bovendien komt [eiseres] geen beroep op de bescherming van het BBA toe omdat zij niet binnen de werkingssfeer van het besluit valt. [Eiseres] kan niet als werknemer in de zin van het BBA worden aangemerkt, aangezien zij niet verplicht is de arbeid persoonlijk te verrichten, zij voor meer dan twee opdrachtgevers werkt, zij zich van meer dan twee helpers bedient. Zo verplicht de intermediairovereenkomst [eiseres] niet tot persoonlijke verrichting van de arbeid en doet het er in een commerciële onderneming als die van [eiseres] niet toe wie de arbeid verricht. Sterker nog: ABC Bank heeft de facto slechts contacten onderhouden met ondergeschikten van [eiseres]. Niet zonder gewicht is voorts, dat [eiseres] bij gebreke van economische afhankelijkheid de ontslagbescherming van het BBA ontbeert. De conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat de toestemming van de juridisch functionaris van het CWI op grond van het BBA niet rechtens vereist is voor een geldige opzegging van de intermediairovereenkomst.

3.3.3. ABC Bank heeft op grond van artikel 10 lid 1, met inachtneming van de opzegtermijn van drie kalendermaanden, de overeenkomst beëindigd. Een reden voor opzegging was niet vereist. Dat ABC Bank desondanks de reden – te weten dat [eiseres] in strijd met de afspraken een aantal klanten heeft aangebracht die uitdrukkelijk niet in het profiel van ABC Bank pasten- wel aan de orde heeft gesteld, maakt niet dat de opzegging niet rechtsgeldig is.

3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Gelet op de strekking dient de intermediairovereenkomst te worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst. [eiseres], zijnde de handelsagent, (prod. b bij dv, pag. 2 bovenaan) bemiddelt immers bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen ABC Bank, hier de principaal, en derden, zulks tegen beloning, in de vorm van provisie (artikel 7 intermediairovereenkomst). Dat het [eiseres] niet toegestaan is om zich als bevoegd vertegenwoordiger van ABC Bank voor te doen (art. 1 intermediairovereenkomst), maakt dat niet anders. Artikel 7:428, eerste lid BW vereist immers niet dat de handelsagent de overeenkomst zelf afsluit. Uit het bepaalde in voornoemd artikel, dat deze (de handelsagent) “eventueel” overeenkomsten sluit, valt af te leiden dat geen verschil maakt of het [eiseres] of ABC Bank is die de overeenkomst uiteindelijk sluit. In het licht daarvan moet onder bemiddelen, zoals [eiseres] dat op grond van de intermediairovereenkomst voor ABC Bank doet, niet louter het zelf sluiten van overeenkomsten doch ook het bezorgen van orders worden verstaan. Deswege faalt het verweer van ABC Bank op dit punt.

4.2. De volgende vraag die ter beantwoording voorligt, is of de litigieuze intermediairovereenkomst onder het BBA valt. Beoordeeld moet worden of de opzegging ook zonder de toestemming van de juridisch functionaris van het CWI rechtsgeldig is. Van belang daarbij is dat in de overeenkomst geen verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid valt te lezen. De door [eiseres] niet weerlegde stelling van ABC Bank, dat de arbeid in feite (in ieder geval mede) door ondergeschikten van [eiseres] wordt verricht, onderstreept dat. Ook (de formulering van) artikel 4 lid 10 van de overeenkomst brengt met zich dat [eiseres] de arbeid door anderen kan laten verrichten. Dit alles leidt voorshands oordelend tot de conclusie dat van een gehoudenheid tot een persoonlijke arbeidsverrichting, zoals vereist voor een arbeidsverhouding in de zin van het BBA, geen sprake is. Waar die persoonlijke arbeidsverplichting een noodzakelijke voorwaarde voor de toepasselijkheid van het BBA vormt, staat het ontbreken ervan reeds aan een toewijzing van de vordering op de grondslag van nietigheid van de opzegging wegens het ontbreken van de vereiste toestemming in de weg. Waar de toepasselijkheid van het BBA daarmee niet langer onderwerp van debat is, kunnen de overige criteria in dat verband onbesproken blijven.

4.3. De tweede grondslag waarop [eiseres] haar vordering stoelt betreft de beperkende werking van het tweede lid van artikel 6:248 BW. Bij gebreke van voldoende betwisting gaat de rechter ervan uit dat partijen de intermediairovereenkomst zijn aangegaan op de voorwaarde dat [eiseres] haar klantenbestand conform de wensen van ABC Bank zou aanpassen en niet in zee zou gaan met uitdrukkelijk door ABC Bank geweerde ondernemingen. [Eiseres] heeft slechts aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor het uiteindelijk sluiten van een overeenkomst niet bij haar maar bij ABC Bank ligt en dat haar om die reden geen verwijt valt te maken. Daarmee miskent zij dat het verwijt niet in het sluiten van de overeenkomst op zich ligt, maar in de omstandigheid dat zij tegen de wens van ABC Bank, VIAN Electronics B.V., Intraluc Isolatie B.V. en WJB Sarl heeft aangedragen, zulks in de wetenschap dat deze ondernemingen niet pasten binnen het profiel van ABC Bank. Daarmee heeft [eiseres] willens en wetens in strijd met de afspraak met ABC Bank gehandeld. Nog afgezien hiervan dat het ABC Bank op grond van artikel 10 lid 1 van de overeenkomst vrij stond om zonder opgave van redenen op te zeggen, moet de opzegging in dat licht worden bezien en kan reeds daarom bezwaarlijk als strijdig met de redelijkheid en billijkheid ter zijde worden gesteld. Immers, [eiseres] heeft met schending van een kennelijk doorslaggevende afspraak het vertrouwen van ABC Bank zodanig geschonden dat het voor ABC Bank in de gegeven omstandigheden een gegronde reden vormde om de intermediairovereenkomst op te zeggen. Waar de rechter bovendien bij toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de nodige terughoudendheid betracht, faalt het beroep van [eiseres] op artikel 6:248, tweede lid BW in de gegeven omstandigheden.

4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen. [Eiseres] heeft in deze procedure als de in het ongelijk gestelde partij de kosten te dragen.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op € 908,00, waarvan € 703,00 salaris procureur en € 205,00 verschotten;

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

(bron: www.rechtspraak.nl)