Belangenverstrengeling bestuurders van een B.V.
Belangenverstrengeling bij bestuurders van een BV
Volgens art. 2:139 lid 5 BW moeten bestuurders van een BV in het belang van de rechtspersoon handelen. Dit betekent dat niet het eigen belang op de eerste plaats staat, maar enkel het belang van de rechtspersoon. In veel gevallen zal dit geen problemen opleveren. Maar wat als een bestuurder eigen belangen heeft die niet hetzelfde zijn als de belangen van de BV?
Belangenverstrengeling
Art. 2:139 lid 6 BW biedt hier een uitkomst. Wanneer een bestuurder direct of indirect persoonlijk belang heeft bij de besluitvorming, neemt de bestuurder geen deel aan de besluitvorming. Volgens HR Bruil, een arrest van de Hoge Raad, is een persoonlijk belang tegenstrijdig wanneer het belang van de vennootschap niet integer en onbevooroordeeld door de bestuurder kan worden gehandhaafd. Hiervoor is het al voldoende dat er, door de tegenstrijdige belangen van de bestuurder, in redelijkheid getwijfeld kan worden of hij zich enkel heeft laten leiden door de belangen van de vennootschap. Hierbij moeten alle relevante omstandigheden van het concrete geval meegewogen worden.
De statuten
Van art. 2:139 lid 6 BW mag afgeweken worden in de statuten, dit betekent dat in de statuten bepaald kan worden dat een bestuurder met een tegenstrijdig belang wel besluiten mag nemen. Dit mag echter niet in alle gevallen. Dit is enkel mogelijk wanneer er sprake is van maar één bestuurder en er geen Raad van Commissarissen is, of als de Raad van Commissarissen zelf ook niet tot een besluit kan komen. In deze twee gevallen kan er in de statuten afgeweken worden van art. 2:139 lid 6 BW.
In strijd handelen met art. 2:139 lid 6 BW
Wat als een bestuurder toch in strijd handelt met art. 2:139, lid 6 BW? In beginsel werkt art. 2:139 lid 6 BW enkel intern. Volgens HR Mediasafe II, een arrest van de Hoge Raad, komt een overeenkomst daarom gewoon tot stand. Dit is niet het geval wanneer het voor de partij waar de overeenkomst mee werd gesloten, duidelijk was of duidelijk had moeten zijn dat de bestuurder onbevoegd was. Wanneer dit aan de orde is, kan de onbevoegdheid van de bestuurder wel leiden tot vernietiging van het besluit. Dit is om te voorkomen dat een derde partij misbruikt maakt van het niet naleven van een interne regeling. Voor de bestuurder zelf kan het handelen in strijd met art. 2:139 lid 6 BW hele andere gevolgen hebben. Wanneer het handelen van de bestuurder schade heeft veroorzaakt aan de BV, kan de bestuurder gehouden zijn om deze schade te vergoeden.
Procedure bij tegenstrijdig belang
Wanneer een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft bij een besluit, dient hij dit te melden bij zijn medebestuurders. Hij dient zich dan buiten de besluitvorming over dit specifieke onderwerp te houden. Het kan dus zijn dat de bestuurder slechts een tegenstrijdig belang heeft over een deel van de overeenkomst. Dan dient de bestuurder zich enkel bij dit onderwerp afzijdig te houden. Wanneer de Raad van Commissarissen een goedkeuringsrecht heeft, dient ook de raad van commissarissen ingelicht te worden over het tegenstrijdige belang. Deze kan dan controleren of deze bestuurder niet heeft deelgenomen aan de besluitvorming.
Conclusie
Concluderend kan er gezegd worden dat het van groot belang is om als bestuurder bij tegenstrijdige belangen er voor te kiezen om, volgens de beschreven procedure, niet deel te nemen aan de besluitvorming. Hoewel art. 2:239 lid 6 BW in eerste instantie van regelend recht is, kan dit artikel toch in bepaalde gevallen externe werking hebben. Ook kan een schending van art. 2:239 lid 6 BW gevolgen hebben voor de bestuurder zelf, vanwege de schadevergoedingsverplichting.